Hoe voelt het om weer te skiën? Precies een maand na de blessure? Volledig ingetaped op de groene piste? Bochten van een beginner, het recht op één enkele kijken-hoe-het-gaat afdaling?
Dit ga je belachelijk vinden, maar het was de meest geruststellende ervaring die ik geloof ik ooit heb gehad. Het licht aan het einde van de tunnel. Alles weer op z’n plek. Diepe zucht, oef, we hebben het overleefd.
Wàt was dit een avontuur en wat ben ik dankbaar, dankbaar, maan-en-terug dankbaar voor de goede afloop. Ik was bijna in staat om online een nieuwe identiteit te bestellen en meteen maar een ticket naar een alternatief levenspad in het mandje te gooien
Het gat waarin ik na mijn blessure viel was zo diep als de vallei van Chamonix. Ik voelde me shit. Verloren bijna. Hoe, vroeg ik me telkens af, kon een abrupte stilstand van een hotseflots on the go skicarrière zoveel ellende genereren? Sinds wanneer identificeerde ik mezelf als skiër en als skiër alleen? Wanneer was ik dermate van de bergen vervreemd dat zij niet meer konden fungeren als de basis van mijn geluk zonder ski’s? Hoe was ik zo afhankelijk geworden van het functioneren van mijn lichaam, een lichaam, een paar knieën dat onder deze druk gedoemd was om een keer te knappen? Waar was ik eigenlijk mee bezig? Waarom leefde ik in een hut in Coupeau ver van kleur, warmte, cultuur? Hoe zag ik mijn toekomst precies voor me? Op ski’s, serieus, Ruby? Lag (of gleed) daar de fundering van mijn lange termijn welzijn? Zo… zo… waanzinnig zinloos? Wie was ik eigenlijk? Wie was de wereld? Wat wilde ik?
En dat allemaal vanwege een blessure.
Soms correspondeert de ernst van een gebeurtenis niet met de emotionele impact ervan. Denk ik dan. Heb ik misschien geleerd.
Ik was eventjes vergeten dat ik skiën leuk vond. Dat het überhaupt iets was dat ik deed, iets dat ik kon. Ski’s waren stuk voor stuk veranderd in de houten planken die het nu eenmaal zijn, die het waren voordat ik begon met skiën. Ik keek om me heen en zag een wereld waar ik niets mee kon. Winter in Chamonix was een kermis vol idioten met stokken en op de een of andere manier was mijn hele leven daarop ingericht. Mijn obsessie van de afgelopen tijd leek ridicuul. Het ski-examen van de ENSA was de grap van het jaar. Ik had plotseling een heel bestaan om van betekenis te voorzien en alhoewel de opties me wel aanstonden, kon ik toch niet helemaal loskomen van het gevoel dat er ergens een bodem onder me uit was gevallen.
Toen ik vanmorgen voor het eerst weer op ski’s stond, schoot alles in mijn belevingswereld terug op z’n plek en gleed ik door een wereld waar weer logica in zat. Ik houd van skiën. God wat houd ik veel van skiën.
Ik denk dat een identiteitscrisis (bestaanscrisis) nu en dan wel goed is, zodat je weer even kunt vaststellen waar je nu eigenlijk mee bezig bent. Van een afstandje. Herwaardering van dat pad waar je dagelijks overheen kachelt. De frustratie die mijn blessure genegeerde was niet gezond, de deceptie te groot, daar valt genoeg uit op te maken. Ik moet (moest) weer even terug naar de basis: de liefde voor de dingen die ik deed, de vrijheid die de bergen me brachten, het simpele geluk van een afdaling op ski’s.
Ik had niet gedacht dat ik dit ooit zou zeggen, maar ik denk dat die blessure nog niet eens zo’n slecht idee was.