Toen ik veertien jaar was, droomde ik ervan het vriendinnetje van Pharrell Williams te zijn. Hij was tweeëndertig en ik zou doorbreken als zangeres dankzij hem, omdat hij bij toeval (ik weet niet meer in welke vorm ik het goot) mijn talent zou ontdekken. Mijn fantasie overbrugde leeftijdsverschil en de reële kans dat dit alles zou gebeuren sneller dan het licht, moeiteloos zoals dat gaat in het hoofd van een kind.
Het is jammer dat ik al mijn fantasieën niet heb opgeschreven in mijn dagboeken, want die waren kleurrijker en lachwekkender dan alle verwarring en zorgen uit het echte leven van een veertienjarige. Ik was er ontzettend goed in; in mijn hoofd stond een soort boekenkast waar ik naar gelang mijn humeur altijd eentje kon uitpakken. Die van Pharrell, of die van de Nederlandse hockeyselectie, of die van het veertienjarige meisje dat een bestseller schreef en miljonair werd.
Ze stierven allemaal omdat, wie zal het zeggen, mijn interesses veranderden of ik ze simpelweg te vaak had afgedraaid. Dan gaven ze geen energie meer, letterlijk uitgewerkt, en dan begon ik een nieuwe of trok een uit de kast die me nog wel kon beroeren.
Ik ben zeker niet gestopt met fantaseren, maar de fantasieën zelf zijn een stuk bescheidener geworden. Saaier zelfs. Er zit geen Pharrell Williams meer in, noch de capaciteit om gedachten te kunnen lezen of vleugels te groeien, noch wereldroem. De grote finale van mijn fantasieën ligt veel dichter bij mogelijkheden in de echte wereld. Ik fantaseer over het passeren van het ski-examen, over het hebben en inrichten van een huis of van kindjes die vrolijk om me heen dartelen. Ik fantaseer over een belletje van de uitgeverij ‘je maakt veel fouten, Ruby, maar we zien wel wat in je’, over het oprichten van een bescheiden folky band of over een groot zomers dansfeest waarvoor ik me mateloos kan uitdossen (mijn nieuwe favoriet, ik mis denk ik wat civilisatie in mijn leven). En oké, vooruit, ik heb een stiekem scenario dat de National Geographic plotseling hypergeïnteresseerd in me raakt en een ander waarin een stinkend rijke bejaarde me uit willekeurige naastenliefde besluit te sponsoren. Met een miljoen ofzo.
Het punt is dat ik me een beetje zorgen maak. Ik juich voor de mensen die denken in mogelijkheden, maar als ik kijk naar de evolutie van mijn fantasieën, dan zie ik dat mijn denken door steeds smallere schachtjes stroomt. Waarom wil ik niet meer vliegen? Waarom wil ik geen relatie met Keanu Reeves meer? In dit tempo fantaseer ik straks over het niet-aanbranden van een appeltaart of het vinden van een nieuw hardlooprondje.
Het is waar dat ik elf jaar minder levenstegoed heb dan toen ik veertien was, maar de kans dat ik de wereld van haar ondergang red is nog steeds even groot. Ik ben een beetje laat voor de hockeycarrière, maar Keanu Reeves zou ik nog steeds aan de haak kunnen slaan. En wie weet groeien er op een dag vleugels op mijn rug, het heeft weinig zin om ervanuit te gaan dat zoiets niet gebeurt.
Sterker nog, als ik tachtig ben zou ik nog steeds willen fantaseren over een relatie met een (dan achtennegentig jaar oude) Pharrell Williams. Gewoon omdat ik denk dat het goed voor me is om mijn leven lang de mogelijkheden wat dichterbij te houden. Zodat het altijd interessant blijft in mijn eigen brein. Zodat ik nooit een chagrijnige kikker word die inmiddels wel door heeft dat al dat gefantaseer in het hoofd opgesloten blijft. Zodat ik niet blind word voor de mogelijkheden die zich onverwacht voordoen. Een ding is zeker: Als ik die vleugels niet in mijn brein cultiveer, dan zullen ze nooit in het echt verschijnen.
(Overigens, als die geslaagde appeltaart en loslopende kindjes het hoogtepunt van mijn leven zijn, dan hoor je mij niet klagen. Ik weet immers ook niet hoe het werkelijk is om een miljoen en Keanu en Pharrel en vleugels te hebben.)