Om tien uur ’s avonds kwamen Marcel en ik terug bij het treinstation van Montenvers. Ruim twaalf uur daarvoor had ik ons nog in het treintje naar beneden zien tuffen, maar dat treintje was lang, lang vertrokken. Vijf uur te laat voor het treintje, wat een catastrofe.
Maar, ik moet zeggen dat we, zodra we achter op schema raakten dan ook maar de tijd namen. Het treintje tufte toch wel zonder ons en de zon scheen nog voor uren achtereen.
De Contamine – Labrunie route loopt over de oostzijde van Le Moine en begint met twee 6atjes die, vanwege het gewicht van de tas of gewoon omdat ze van die typische Chamonix (Contamine, Rebuffat enz.) lengtes zijn, voelen als 6b of 6c.
Over dat gewicht in van die tas gesproken: Ik heb Pezl Lynx stijgijzers, La Sportiva Nepal schoenen die onzichtbare betonnen plateauzoolen onder zich dragen en een tas die zelf aanvoelt alsof ‘ie de afgelopen zes jaar al het zweet van mijn rug heeft opgeslagen (bah). Zwaar.

Alle fotocredits voor Marcel want ik had even geen passie voor de camera meer.
De eerste vertraging liepen we op nog voor die eerste twee lengtes, omdat een stel Fransozen bibberend en excuserend de spleten bezet hield. Gelukkig hervonden ze ergens hun zelfvertrouwen en gingen we als viertal gelijk op.
En toen was het gezellig. De Fransen zekerden pratend, klommen pratend en hielden lange en bijna geëmotioneerde discussies over de richting waarin ze zouden klimmen.
‘Corde tendue’ stond in de topo bij het bovenste gedeelte van de route. Ja, dáág. Een Contamine 5c aan lopend touw, zijn jullie helemaal gek geworden.
Achteraf denk ik dat we het op zijn minst hadden kunnen proberen, het is ook gewoon een kwestie van zelfvertrouwen, maar goed. Wonderbaarlijk genoeg zaten we nog binnen de limieten van de gidsjestijd, ook al hebben we lengte na lengte uit lopen zekeren. Dat betekende niet dat we dat stomme treintje zouden halen: Dan moet je snél omhoog en ook snél naar beneden.
De omschrijving van de terugweg luidde een soort van als volgt: Vind de zuidzijde van Le Moine en volg de steenmannen naar beneden. In principe hoefde je geen rappels in te hangen, maar het naar beneden klauteren van een eindeloos aantal drietjes werd ons toch nu en dan te ingewikkeld. Net zoals het vinden van die steenmannen en de snelste route naar beneden. Even afdalen van de Moine zit er niet bij; niet als je de afdaling niet kent en met name niet als je eigenlijk al gewoon best moe bent (en het treintje toch wel vertrekt zonder je).
Het was een zegen om eindelijk bij de hut aan te komen.
Goed, toen zijn we op pad gegaan naar Montenvers en kwamen we rond tienen aan. Ze hebben het station van Montevers gerenoveerd (lang leve Compagnie de Mont Blanc) en zo ongeveer het enige originele element dat de renovatie heeft overleefd is dat rode treintje. Maar die was dus al vijf uur geleden vertrokken. (Er is nu wel genoeg ruimte om types als ons en de grote stroom aan andersoortige toeristen rap te voorzien van koffies en luxebroodjes mét uitzicht op de Dru vanachter een uitgestrekte muur van glas. Olé. Ik ben blij dat ik daar jaarlijks bijna 1000 euro aan bijdraag).
Even terug naar de route: Die is dus wel gewoon heel mooi. De moeilijke lengtes klimmen écht en vanaf die granieten wand heb je constant fabelachtig uitzicht, zij het op de Jorasses of de Mont Blanc, de Aiguilles de Chamonix of de Mer de Glace. De Refuge Couvercle vergt wat tijd om te bereiken maar dan heb je ook wat: Het is een feest van bijzondere bergen. Een feest karakteristiek voor Chamonix.
We gingen dus met mooie herinneringen die tweede nacht in, naast de glazen wand van het nieuwe Montenvers, diep in onze slaapzakken.

Ik kijk hier niet zo blij maar we hadden geen eten voor die onverwachte bivak. Eigenlijk waren we ook een lunch vergeten, ik had ons per ongeluk gerantsoeneerd op twee snickers de man voor de hele beklimming (en afdaling).
Wat ook karakteristiek voor Chamonix werd genoemd, waren de schoenen die ik de dag daarna aanschafte. Scarpa Rebel GTX, de aller lichtste van allemaal en ook wel de minst solide van allemaal. ‘Er zijn twee typen alpinisten’, zei de verkoper van Snellsports me. ‘Degene die klimmen in Chamonix, en de rest. Hier maakt het niet uit als je schoenen kapotgaan, want hier ben je in de namiddag toch wel weer in het dal, met je biertje en verhalen en de zool die eraf ligt.’ Fragile schoenen lopen als een trein in Chamonix, misschien ook omdat de alpinisten geld genoeg hebben om regelmatig in een nieuwe schoen te investeren.
Goed, ik heb helemaal dat geld niet en ben ook niet in de namiddag terug in het dal (welk type alpinist maakt mij dat?), maar ik heb wel die schoenen gekocht. Om maar even, voor zolang als die schoenzool het houdt, met minder gewicht omhoog te kunnen.
Met vleugeltjes op naar tocht #9.