Ik vroeg God om een licht zieltje gisteravond en hij heeft me er een gegeven. Zo licht dat ik er niet eens moeilijk over hoef te doen dat het God was die me heeft geholpen, want ik denk nog steeds niet dat hij bestaat.
Ik opende mijn ogen en voelde het meteen. ‘Slaap er maar een nachtje over’ had alles verandert. Plotseling stond de bus naast de rivier geparkeerd en schitterde de zon in het wilde water. Het gebrul van de stroming werd nu en dan zachtjes overstemd door vogelgefluit en krekelgetjirp. Op de houten tafel stonden de bloemen die ik gister had geplukt en in een jampot in het water van de rivier had gestoken. Het lange gras danste in de wind, en de takken van de dennenbomen, en de bloemen in de jampot en mijn haren. Zelfs de stenen bergen dansten een beetje op hun achtergrond.
Het kampvuur van gister lag er stil bij. Zo levendig als de vlammen zware gedachten bij me hadden aangewakkerd, zo dood was het nu.
Vlak voor het naar bed gaan had ik de angst gehad om ’s ochtends gewoon weer verder te denken waar ik was gebleven. Daarom zei ik hardop, godverdorie, kan het niet wat lichter allemaal. Eens was ik de koningin van het huppelen door de alpenweide, nu was ik de chagrijnige kikker die maar niet in een prins kon veranderen en daar ook helemaal niets van begreep. Daarom zei ik hardop, mijn God, kunt u deze kikker niet weer zo’n licht zieltje geven?
Slaap er maar een nachtje over, zei ik vervolgens tegen me zelf.
En kijk eens waar ik wakker ben geworden.