Het is een kwestie van geduld. Gewoon passen blijven maken, dan kom ik er vanzelf. Niet nadenken, niet over afstand of hoe ik me voel.
Wat voel ik me slecht. Ik zou mijn ogen kunnen sluiten en in slaap vallen, gewoon, lopend. Het is niets meer dan geduld, aanzien hoe de wereld aan me passeert, blijven lopen. Mijn huid brand, ik voel mijn hoofd kloppen. Mijn benen doen zeer, vanaf mijn knieën naar beneden. Zou ik hier gewoon kunnen gaan liggen? Even slapen? Ik heb dorst en moet plassen. Hoe heb ik mijzelf toch in deze situatie gekregen. Wat is er mis met me.
22 uur eerder.
Ik hoor Adria rommelen en schiet meteen omhoog, dronken het bed uit na nog geen vier uur slaap. We eten, drinken koffie en verzamelen onze skispullen. De bus gaat om 0707. Ik leun met mijn hoofd tegen het glas en zie mijn gedachten achter de bus aanhollen. In Chamonix Sud worden we opgehaald door Linnea en haar hond Ronja, een zwarte rakker van negen jaar. We proppen ons allen plus ski’s in haar auto en rijden naar Le Buet. Als ik achterom kijk zie ik Ronja in slaap op de schoot van Adria. Wacht maar, hond, jou staat heel wat te wachten.
In Buet realiseren we ons dat we geen zonnebrand hebben. Ik vraag een oude Franse passant of hij par hazard misschien wat crème solaire bij zich draagt. Nee, en in het nabijgelegen hotel ook niet. Moeten we dan niet wat kopen?
Ach, we overleven het wel.
We beginnen de tocht door de bossen achter Buet, een klein ijzig pad omhoog dat door skiërs is omgetoverd tot een bobsleebaan. Ronja is nog nooit mee geweest op een skitocht, maar beweegt zich gemakkelijker over het ijs dan wij. Vier pootjes die vrolijke pasjes omhoog maken, een staart die heen en weer zwiept. Hierna ga jij sowieso een hond nemen, Ruby, zegt Adria.
We passeren de waterval en volgen de rivier naar Vallon de Berard, mijn lievelingsvallei van Chamonix. Weids, wit, rustig. Alsof er toch niet zo heel veel mensen komen. Ronja sprint links en rechts over de vlakte, pakt takken op en sleept ze mee, voegt zich weer bij ons of doet een plasje.
Recht van ons ligt Mont Buet.
Kijk Linnea, die beklimmen we vandaag. Het ziet er niet eens zo ver uit; die 1780 hoogtemeter lijken te overbruggen in een paar uur.
We lopen tot het eind van de vallei en beginnen de klim rechts omhoog. Precies wanneer het steil wordt verlaten we de schaduw, het zweet breekt ons direct uit, de zon grijpt ons vast en laat ons niet meer los. Ronja krijgt moeite met lopen omdat de sneeuw zacht is en haar poten in het geheel wegzakken. Linnea heeft ook moeite, haar gloednieuwe ski’s zijn toch iets zwaarder dan ze dacht. Samen met haar hond buffelt ze zich omhoog.
Ik ga zo lekker dat ik niet eet of drink. Al het water gaat überhaupt op aan die arme Ronja, die elke honderd meter trager wordt. We moedigen haar aan, onze harige held die we ongevraagd een berg op dwingen. Kom op, Ronja! Superhond! Je kunt dit!
Mont Buet heeft zo’n top die zich telkens weer verschuild achter een heuvel of bocht. Dat je denkt dat je er bent en er nog tien keer niet helemaal bent. Ik maak me een beetje zorgen om Ronja en Linnea, maar beide denken er niet aan om op te geven.
Op de graat naar de top voegt de wind zich bij ons en kunnen we een beetje afkoelen. Het uitzicht op de overkant is adembenemend. We ziet alle Aiguilles Rouges en daarachter het hele Mont Blanc massief, elke bergtop in volle glorie aanwezig met die reus van een Mont Blanc aan de rechterkant. Ik wist niet dat het zó mooi zou zijn, zeg ik tegen mijn vrienden. We staan op de top en staren voor ons uit. Ronja vind zichzelf terug en kwispelt vrolijk om ons heen. Mijn God. Wat bijzonder.
Nu moeten we die hond nog beneden krijgen. We klikken onze ski’s terug in en glijden naar beneden. Ronja hobbelt erachteraan.
De sneeuw is wonderbaarlijk goed en geeft ons de illusie dat we gewichtsloos zijn. Joelend vliegen we naar beneden, zonder grenzen of obstakels, zo vrij als drie skiërtjes in Chamonix. Maar na elke vijftig meter moeten we wachten op Ronja, die nog dieper in de sneeuw wegzakt dan voorheen en het soms gewoon even opgeeft. We moedigen haar aan, geven haar de tijd om te herstellen, laten haar rustig door de sneeuw rollen als ze verkoeling zoekt en skiën dan weer vijftig meter verder. Nog even, Ronja, we zijn bijna beneden. Je bent een superhond. Een echte.
Apentrots rollen we Vallon de Berard in. De rest van de afdaling filosoferen we over hondenskies, of hondenbackpacks, of een slee die Ronja zelf zou kunnen besturen. Ongeduldig van verlangen naar Panaché skiën we de bobsleebaan naar beneden, totdat Ronja een andere afslag neemt en we haar kwijt zijn.
Ronja.
Ronja!
Ronja, hier, nu!
Linea klikt haar gloednieuwe ski’s uit en neemt aanstalten om terug te lopen. En dan gaat ook haar ski ervandoor, zo de helling af naar de rivier, het water in en dan – godzijdank – vast achter de rotsen. Terwijl Linnea haar ski redt gaan Adria en ik op zoek naar Ronja. We lopen de bobsleebaan terug naar boven en zien haar nergens. Kom op, Ronja. Kom terug.
Precies wanneer Linnea haar ski uit het water weet te vissen zien we het gekwispel van Ronja op de flank boven ons. Stom beest, zegt Linnea.
Dolgelukkig drinken we onze Panachés op het terras van Hotel Le Buet. Adria heeft een knalrood gezicht en verbrandde armen. Ik vraag hem of ik er net zo slecht aan toe ben als hij, hij zegt dat ik wat meer bruin zie dan rood. Goed, denk ik, dat heb ik overleeft.
Ronja doet alsof er niets aan de hand is en zoekt naar nieuwe takken. Linnea zit uitgeteld aan tafel. Geen van ons vier wil weg, maar ik moet, want ik word om vijf uur bij Chambre Neuf verwacht.
We rijden terug naar Chamonix. Terwijl Linnea de tijd vrolijk aan elkaar babbelt moet ik moeite doen om niet in gedachten te verzinken, om überhaupt mijn ogen open te houden. Ze parkeert ons vlak bij het hotel en gaat voor een tweede biertje met Adria, terwijl ik de personeelskamer binnenloop en wat eten naar binnenwerk. HOLYSHIT RUBY, zegt de eerste collega die ik tegenkom. Jij bent verbrand.
Ik beweeg mezelf voor een spiegel en schrik me rot. Mijn kop is integraal rood. Mijn nek staat in brand. Ik ben de grootste idioot die ik in tijden heb aangestaard.
Als een bezetene smeer ik mezelf in met elke soort crème die ik in het hotel tegenkom. Zodra mijn shift begint ben ik niet meer aanwezig. Ik stort in zonder de mogelijkheid te hebben, volledig uitgeput en gedehydrateerd, een zonnesteek van hier tot ginder. Ik weet mijn werk te doen op een vage basis van routine en vraag me ondertussen af of ik de dag tot een goed einde kan brengen.
Iedereen die me ziet maakt een opmerking.
Succes, wensen Adria en Linnea me als zij op weg gaan naar huis. Naar bed. Ik zie Ronja vrolijk de deur uit kwispelen.
Mijn collegaatje dwingt me om pitcher na pitcher met water te drinken. Ze hebben door dat ik er slecht aan toe ben en zijn lief voor me. Op wonderbaarlijke wijze passeert de tijd, voor ik het weet zit ik met het geld op tafel en tracht ik de omzet van de avond in kaart te brengen. Ben, je moet me helpen hier. Ik kan dit niet meer. Het geld dwarrelt voor mijn ogen en ik kan alleen maar denken aan de weg terug naar huis, aan mijn bed, het einde van deze dag.
Ik stap in mijn schoenen voor de onvermijdelijke wandeling terug naar huis en vervloek mezelf uit de grond van mijn hart. Hoe kan ik zo stom zijn. Hoe kan ik niet eten en niet drinken en geen zonnebrand op mijn kop smeren, hoe kan ik denken dat ik zo’n toer voor een werkdag kan maken, hoe kan ik mezelf zo overschatten. Ik ben nog nooit zo moe geweest.
Het is een kwestie van geduld. Gewoon passen blijven maken, dan kom ik er vanzelf.
Om twee uur ’s nachts lig ik in bed. De volgende morgen word ik wakker met een hoofd dat angstaanjagend is opgezwollen, twee uitgestoken lippen en een dikke nek. Ik kijk even in de spiegel en duik dan meteen weer mijn bed in.
’s Middags word ik wederom wakker. Mijn hoofd is wat geslonken maar de kleur is afschuwelijk. Ik pak mijn verslagenboek erbij, schrijf Mont Buet op, de datum en dan:
Een van de mooiste toeren die ik dit seizoen heb gemaakt. Ronja is een superheld, ik wil een hond en beloof mijzelf nooit meer het daglicht in te gaan zonder mijn gezicht te hebben ondergedompeld in zonnebrand. Elke vijftig meter die ik loop drink ik een liter water en op werkdagen houd ik me in.
Ik ben niet in staat om voor mijzelf te zorgen, maar wat houd ik toch veel van de bergen.
Foto??