Fransces is een van de beste vrienden van Marcel en diegene van wie ik de naam het eerste onthield. Hij werd aan me geïntroduceerd als een collegaschrijver, overbodig, want zijn grote, dromerige groene ogen, krullende haar en ouderwetse (en toch heel hippe) kledingstijl verraadde hem bij binnenkomst (en lieten absoluut geen ruimte over voor een ander beroep).
Marcel had me overigens al ingelicht, hij zei: die ga je sowieso mogen, want die schrijft.
Nu was hij categorie schrijver die me angst inboezemt, zo een die ze allemaal gelezen heeft. Een Catalaans dichter met ongekende (filosofische, donkere) diepten en tegelijk journalist. Daarom durfde ik nooit zo goed een inhoudelijk gesprek met hem aan te gaan. Het duurde een tijdje voor ik het onderwerp op onze schrijfcarrières bracht, wat achteraf zonder gevaar bleek omdat we bleven bij gebabbel over de praktijk van het schrijven zelf. Een hutje hoog in de bergen, kwamen we beide op uit, dan kreeg je het wel voor elkaar om een boek te schrijven.
Hij vertelde me dat hij niets van zijn eigen werk instuurde, maar ik kwam er niet achter waarom niet; misschien omdat zijn Engels niet goed was (of mijn Catalaans) en ik hem onvoldoende begreep, misschien omdat hij het zelf ook niet wist. Marcel vertelde me later dat Fransces geen reden zag om zijn eigen werk te publiceren omdat hij het niet schreef voor het grote publiek. Ik dacht meteen: die durft niet.
Hij lijkt overigens wel het type dat over honderd jaar, lang na zijn dood, wereldroem vergaard.
We ontmoetten de hele vriendengroep op de avond van Festival del Foc i de la Llum, een feest in Olot dat vijf jaar geleden in het leven was geroepen en de hele regio op de been bracht. Witte aliens aan draadjes vlogen hoog boven onze hoofden. Vuurwerk barstte in kleuren uiteen, de Catalaanse zangeres Marine Rossell verscheen op het balkon, witte ballonen rezen naar de hemel, kinderen met lichtgevende schoenen renden achter elkaar aan, de straten liepen vol en toonden ons lichtgevende kunstwerken op elke hoek en elk plein.
We slenterden. Het Spaanse klimaat maakte de novembernacht niet zo zacht als ik had gehoopt. Als we geen kunstwerk van brandend hout in winkelwagens waren tegengekomen, was ik met traditioneel bevroren vingers uit de nacht gekomen.
Ik sprak veel met Jordi, een van Marcels vrienden die werkt als chocolatier, met fabelachtige foto’s op zijn mobiel en verhalen over bonbons, chocolademelk en kunstwerken van ja, cacao. Ook leerde ik veel over Sergio, een afgestudeerd bioloog die niet aan de bak komt en daarom voor 600 euro per maand vrachtwagens inlaadt (een van de vele jonge Spaanse hoogopgeleiden die zijn originele roeping volledig naast zich neer heeft gelegd).
En ondertussen was Fransces aan het werk. Hij had die middag toevallig een fotograve ontmoet, en omdat hij toch al de opdracht had om verlag over het festival te doen gingen ze samen op pad. Wij liepen erachteraan.
Elke vijf meter ontmoette iemand een vriend van vroeger, een kennis van de ouders, de ouders zelf, studiegenootjes, oude liefdes, het hield niet op. Olot is een dorp. Ons kent ons.
We sloten de avond af met een diner in een Kebabzaak net buiten het dorp. Fransces was er lang niet meer bij, die had de plicht om alle kunstwerken af te gaan wanneer de rest allang de warmte had opgezocht. Misschien dat zijn verslag van de avond later in de historieboeken wordt opgenomen, het festival van het licht in de ogen van de jonge Catalaanse schrijver die later zoveel faam zou opdoen.
En ik was erbij.