De Blonde Zwever in zijn wijde broeken en lange Nepalese vesten zocht klimmaatjes. Hij schreef op een groot kartonnen bord: “looking for climbingbuddy’s” en installeerde zich onder een boom midden in een klimgebied. Die dag had veel geklommen, zei hij.
Het Ierse tienermeisje met de blonde haren tot op haar billen klom pas net een maand, maar vond het zo’n leuke sport dat ze besloot een bericht op facebook te plaatsen: “desperately looking for climbingbuddy’s”. Inmiddels heeft ze met haar nieuwgevonden maatjes een road trip gemaakt langs alle beroemde crags in Frankrijk en Spanje en klimt ze 7a.
Ik had een andere tactiek. Ik dacht: dit is Chamonix, als ik heel hard schreeuw dan zal er vast een klimmer zijn die me hoort. Maar ik stond op de verkeerde plek; ik stond in de kroeg, met een constante in- en uitloop van twintigjarige drankfestijnen op wankele poten die liever elkaar beklommen dan de rots.
Ik had naar Gailland moeten gaan, of naar het liftje van de Brevent. Misschien had ik een gitaar naast mijn touw op mijn rugtas moeten binden en ter plekke de Climbing Buddy’s Blues moeten zingen.
Hoe dan ook, ik had afgelopen maanden toch geen tijd gehad om met ze op pad te gaan. Nu heb ik dat wel, nu kan ik op jacht.
Dus, hoe doe je dat? Hoe maak je vriendjes?
Gisteravond ging ik naar de klimhal in Les Houches. Ik was er al drie keer eerder geweest: De eerste keer om de kat uit de boom te kijken, de tweede keer om te falen in het vinden van een klimpartner en te eindigen in het boulderhok in hartje zomer, handruggen glimmend van het zweet en energie verloren aan de hitte, en de derde keer om een collega thuis te maken in het topropen.
Gisteravond zou ik slagen. Ik vroeg aan de barman of er toevallig iemand opzoek was naar een klimpartner. ‘Oh, ga maar even binnen kijken, er is vast wel iemand.’ Zó makkelijk: gewoon even de hal in, er is vast wel iemand.
Ik voelde me als een kleuter op haar eerste schooldag. Had ik maar een teddybeer meegenomen, dan had ik me eraan vast kunnen klampen, midden in de hal, net zolang totdat één van de klimmers me als een ervaren kleuterjuf liefdevol aan een potentieel nieuw vriendje had gekoppeld. Zo werkt het dus niet.
Ik moest naar één van de klimparen toe om te vragen of ik mee mocht klimmen. Wie kies je dan? De twee oude pezige mannetjes? Het stelletje? De gespierde dames onder de overhang? De jonge jongens, de alpinisten, de dikke vrouwen? Fuck, dacht ik, ik wil terugkrabbelen. Tegen de barman zeggen dat er niemand was, niémand van alle ruim dertig aanwezigen, niemand die met mij wilde klimmen.
Ik bracht mezelf zover mijn strot te openen tegen twee magere, getatoeëerde klimmers met een zuidelijke teint en dreadlocks. Bingo. Ze bleken met een groep van vijf en koppelde me aan hun ‘buurman op de parkeerplaats’, Jona, een veertigjarige busbewoner zonder baan en zonder klimvrienden. Ahh, oui, je veux aller tous les jours, grimper, grimper, grimper. Precies de gek die ik nodig had.
Jona en ik hebben nummers uitgewisseld en zullen de komende dagen de rosten van Chamonix onveilig maken. Dat was het plan, althans, want het regent aanhoudend en ik heb (weer eens) mijn enkel gebrast door in de allerlaatste route van gisteravond een voorklimval te maken. Blauw. Dik. Onmogelijk.
Hoe dan ook, ik heb een Climbing Buddy achter de hand. Samen met diegene die ik stiekem al had kan ik in principe elke dag naar de rotsen.
Als mijn enkel genezen is moet ik ook de jacht op alpine maatjes openen. De Alpine Buddy’s Blues zingen op het tussenstation bij Plan de Aiguille. Mocht mijn sociale vermogen er tegen die tijd op vooruit zijn gegaan, dan maak ik misschien nog een kans ook.