Ik woon in Chamonix en werk in de bar tegenover het station. Ruim een maand geleden legde mijn manager het nieuwe rooster voor mijn neus. UTMB, stond erboven geschreven. Ik was elke dag ingepland en ik had geen idee waarom.
Twee weken later kreeg ik antwoord: Het dorp werd brutaal overgenomen door honderden trailrunners in schreeuwerige outfits. De trein, kroegen, winkels, pleinen, mijn lievelingsbakkerij: Ze waren overal.
Ons terras stroomde vol met zongebruinde waterdrinkers en uitgemergelde pastaeters. Een op de twee gasten liep in felgekleurde shirts, hoge sokken en groene UV-Buffs.
Ik kende het trailrunnen als een plotselinge hype in de outdoorwinkels van Amsterdam. Het commerciële gedoe rondom en met name de absentie van een fatsoenlijke Nederlandse naam ergerde me. Spoorrennen. Berghuppelen. Padrollen. Modderworstelen.
Tijdens het wandelen in de bergen rond Chamonix kwam er nu en dan een trailrunner langs en dacht ik: Dit kan niet, toch? Je bent hier toch niet daadwerkelijk omhoog aan het rennen?
Waarom?
En als ik de deelnemers van de UTMB hun laatste meters door het dorpscentrum zag lopen had ik alleen maar verschrikkelijk veel medelijden.
Maar tegen het eind van het evenement betrapte ik mezelf op een licht soort jaloezie naar al die hinkende, kreupele wezens die zich traag maar hardnekkig door Chamonix bewogen. Ik hoorde hun verhalen terwijl ik met een dienblad vol lege waterglazen naast hun gehavende knieën stond en kon hun sensatie van teleurstelling of overwinning bijna grijpen. Er hing een intensiteit om hen heen waar ik niet omheen kon.
Ik had het niet gezien, niet gedaan, ik had niet geleden en niet doorgezet. Ze maakten een groep uit waar ik geen deel van was.
En daar ontstond de gedachte: Zou ik het kunnen?
Niet al te lang na het vertrek van de renners vond ik mezelf scollend door de lijst van puntenraces die konden kwalificeerden voor één van de races van UTMB 2016. Ik kwam erachter dat de UTMB zelf, laat staan de PTL, volslagen onmogelijk zouden zijn (165 en 300 km), maar de CCC (101 km, 6988 hoogtemeters) was dat wel.
Besloot ik.
Ik had nog nooit een trail gelopen.
Misschien is mijn jaloezie naar andermans uitputting geen fantastische eerste motivatie voor trailrunning, maar het heeft me wel tot het eigenlijke trailrunnen gebracht. Want een dag na mijn besluit moest ik wel een berg op rennen.
Ik hees mezelf in een hardloopbroek, liep het trappenhuis uit en koos een willekeurig pad omhoog. Het leidde me naar het Petit Balcon Sud, een trail op ongeveer 250 meter hoogte parallel aan het dal, door bossen en over riviertjes die vanuit de Aiguilles Rouges naar Chamonix stromen. ‘Ik ben gek, ik ben gek’, dacht ik tijdens de eerste hoogtemeters. En daarna was ik verkocht.
Trailrunnen is niet onmogelijk. Het is geen uitputtingsslag die de omgeving doet vergeten. Ik voel me elke dag een beetje meer als het rode treintje dat bij Montenvers omhoog kacheld. Hoe vaker ik ren, hoe langer mijn spoor door de bergen wordt. Soms, als het pad lang steil blijft, sterf ik een beetje, maar daartegenover staan zoveel vergezichten en mooie paden dat ik het twee meter na de helling al vergeten ben. Het is alsof ik investeer in een razend goede motor die me op alle plekken in de Alpen zal brengen. Mijn benen, mijn ademhaling, mijn hartslag. En dan de mooiste bergen die er zijn.
Ik wil proberen om de punten voor de CCC bij elkaar te sprokkelen, maar het gaat me er allang niet meer om. Op het moment is het trailrunnen voor mij niets meer dan een simpel dagelijks verlangen om ergens omhoog te rennen en uit te kijken over de bergmassieven. De kleine pijntjes en mijn veranderde eetgedrag in dat van een onbevredigbaar beest neem ik op de koop toe.
Ik ren nog niet lang genoeg om te weten of het meer dan een opwelling is. Misschien loop ik binnenkort in een fluorescerende clownspak met hoge sokken, misschien serveer ik de renners van UTMB 2016 met een vaag sentiment dat afstamt uit die septembermaand waarin trailrunnen me kortstondig in zijn greep had. Het Spoorrennen. Berghuppelen. Padrollen.
Modderworstelen.
We zullen zien.
Shit, ik jaloers op jou. Geen fluorshirt maar regencape; Ik ga soppen door de ondergelopen Amsterdamse straten! Aan het soggen was ik toch al 😀