Er rijdt een treintje tussen St. Gervais en Martigny.
Langs Les Bossons, Chamonix, Vallorcine en andere kleine plaatsjes kruipt ze door de lengte van het dal.
Steil gaat ze omhoog, zo hoog dat je het even niet meer begrijpt en met verbazing de ruimte in tuurt. De afgrond begint waar de laatste steen in de breedte van het spoor eindigt. Als je met je neus platgedrukt tegen het raam naar buiten kijkt, dan vlieg je of dan krijg je hoogtevrees. Aan de overkant zijn bomen, alleen maar bomen, bergen afgedekt met donkergroene bomen, sommige vechten om een bestaan op steile rotswanden. Daar waar ze verliezen loopt de rots door tot in een rivierbedding, ergens diep beneden, meestal buiten zicht.
Ik stapte op in Martigny op dinsdagavond achttien augustus, een dag met donkere lucht, mist en regen. Het was het staartje van mijn vrije tijd, die ik gespendeerd had met een bezoek aan mijn Zwitserse avonturier Kimberley.
Deze wereld…
Ik was moe, nog steeds van het werken maar dit keer ook van het klimmen, en ik nam plaats naast het raam. Het dal was gevuld met wolken, plukken mist die her en der tussen de ketens hingen alsof ze achtergelaten waren voor de mystiek. Dorpjes op de rand van hellingen verschenen en verdwenen in donkergroen en donkergrijs.
Zo kan een leven dus zijn. Een vrije dag, even met de trein naar Zwitserland, een retourtje door de onbegrijpelijke magie van een naastgelegen dal.
Doe mij dit maar.