Ik heb mijn eerste stapjes gezet vanmorgen. En ik ben niet meer opgehouden. Van de poli over de betonnen parkeerplaats tot het perron van Holendrecht, door de gangen van de trein, Muiderpoort en Albert Heijn. Met hervonden souplesse klom ik mijn zes trappen op, de grootste horror van de afgelopen weken. Ik heb zelfs al gedanst, al was het een wat scheve dans waarbij mijn linkerbeen grotendeels buitenspel stond.
De piratenhechtingen zijn eruit gehaald. Nu heb ik een piratenlitteken op een dikkig en gekleurd enkeltje. Steunzolen en de fysiotherapeut en nog meer blije dansen wachten me, want ik voel me vrij. Ontslagen van de loden bol aan mijn been en grijze tentakels aan mijn armen.
Het was een sensatie om weer stappen te zetten. Mijn huid prikkelde alsof er nieuw leven vanuit de bodem via mijn voet door mijn lichaam werd geblazen. Ik kreeg de grijns nauwelijks van mijn gezicht.
Ik kan je met vreugde vertellen, al het kwaad van de val heb ik gehad. Er rest me niets dan revalidatie. Ik krijg mijn eigen lichaam terug, ze hebben me er eindelijk toestemming voor gegeven, wie dan ook. Vanaf vandaag word ik beter. Ik durf weer met Frankrijk bezig te zijn, weg te zinken in fantasieën over tochten en huizen. Het voelde belachelijk om mijn huur op te zeggen terwijl ik mijn eigen theekopjes niet kon dragen. De plannen zijn met die eerste stapjes van vanmorgen legaal geworden, ondertekend, gezegend. De bergen verklaren me eindelijk nederig genoeg. Ik mag terugkomen. Onder voorbehoud, moet ik erbij zeggen. Mits ik mijn revalidatie serieus neem.
Het was alsof de arts rook dat ik er vandaag nog vandoor wilde sprinten, zodra hij zijn rug naar me keerde. Rechtstreeks de Thalys in en een berg op. Soms gaat mijn fantasie er met me vandoor, dat is het enige. Mijn enkel spreekt in geen andere tijden dan het nu, oude zenmonnik die het is. De revalidatie valt niet te plannen en dat maakt mijn toekomstbeeld vatbaar voor een optimistische wending. Maar ik neem de arts serieus, ik zou niet anders durven. Als hij zegt dat ik me rustig moet houden dan is dat wat ik doe. Ik ga dit niet verpesten. Dat ben ik aan hem, laat staan mezelf verplicht.
Het is überhaupt een vreemde beweging die ik maak. De bergen brachten me groot onheil. Een paar doorgeleerde superhelden uit de stad dreven het kwaad uit met een scherp mesje en groteske magie. Ik kan ze nooit bedanken zoals zou moeten en steek gevoelsmatig mijn middelvinger naar hun op door weer naar de bergen te trekken. Alsof ik lomp met mijn leven omga en het anderen laat oplossen. Ik weet dat het hun baan is, dat is wat mijn houding mogelijk maakt, en toch voel ik een diep soort dankbaarheid vermengt met schaamte als ik aan hen terugdenk. Ik mag mezelf nooit overschatten. Ik moet de risico’s inperken. Stap voor stap ga ik revalideren, en stap voor stap ga ik alpineren, en stap voor stap ga ik elke stomme fout die ik maak uitbannen zodat ik me nooit meer hoef te verantwoorden voor een opname. De bergen gaan een taaie aan me hebben.
Dus, Frankrijk. Ik verschuif van de realiteit van het bankzitten in de realiteit van het revalideren en verhuizen. Ik houd emailsessies met Franse boeren om een soort zekerheid te vinden op een wijngaard of fruitkwekerij, voor de eerste maand. De tijd daarna is onbepaald. Met alleen een tas of twee zal ik vertrekken, dus wat ik met mijn grote knuffelvarken doe, waar ik mijn boeken stal en hoeveel dat leuke prullenbakje van vroeger me waard is moet ik nu bedenken. En hoe neem ik afscheid?