Zoals wel vaker, is er weer een nieuwe gewenning in mijn denken ontstaan. Wanneer ik buiten het alledaagse denk, kan ik het niet voorkomen hetgeen wat ik denk naast mijn leeftijd te leggen. Ik vraag constant af hoe typisch mijn gedachten zijn. Als ik ze dan als te typisch classificeer verliezen ze drastisch aan waarde, of ga ik grondig opzoek naar onderdelen van de gedachtegang die tijdloos zijn.
‘Jonge’ gedachten kunnen waardevol zijn en soms juist prettig tegendraads, ‘oude’ gedachten kunnen misplaatst en giftig zijn voor iemand van mijn leeftijd, en veel gedachten label ik waarschijnlijk onterecht. In discussies met mijn ouders heb ik geloof en vertrouwen, terwijl zij (voorspelbaar) reëel en cynisch zijn. Ik struikel soms over hun gebrek aan avontuur, alsof mogelijkheden zich werkelijk na een bepaalde leeftijd niet meer voordoen, terwijl ik mijn wereld alleen maar handelbaar kan maken aan de hand van mogelijkheden.
Mijn nieuwe gewenning ondermijnt mijn geestelijke zelfvertrouwen. Alsof iedereen mijn specifieke gedachtes op een moment, vroeg of laat in de ontwikkeling van hun eigen denken, wel zal denken of heeft gedacht. Alsof ze weinig meer fundament dragen dan een indicatie van levensjaren.
En toch zal ik de in waarde gezakte gedachten bewaken alsof ze mijn ziel zijn. Ik hou van mijn waardeloze, fundamentloze geloof en vertrouwen, mijn irreële en kinderlijke zekerheid, want wanneer ik me niet laat afleiden door hun tijdgebonden karakter, doet het me een verdomd mooi leven leiden.