Ik kwam uit de bergen. Ik trof mijn leven aan; fysiek, in huis en papieren en mensen, en in tijd. In planning. Na een dag vond ik ook de constructie van mezelf terug, als een soort gangenstelsel dat een tijd gesloten was geweest. Na twee dagen doorliep ik het weer blindelings.
Toch hadden de bergen effect gehad. Waar ik eerdere jaren rouwig was geweest om het verlies van de mooie omgeving, het vertrek uit de hoogte, kon ik dit keer slechts dankbaar zijn dat ik een wereld achter de hand had die me met zekerheid gelukkig kon maken. Hoeveel mensen konden dat nou zeggen?
Daarbij had ik veel nagedacht en gebouwd aan een levenshouding die de hele hier/daar, niet –berg/berg problematiek incorporeerde bij het gelukkig worden. Zoals Kim ooit met zichzelf heeft afgesproken ook in Nederland op reis te zijn, wilde ik hier een avonturier blijven. Ik wist dat de dagelijkse sleur me met stinkende open armen zou ontvangen, maar ik zou haar aankunnen met mijn creatieve avontuurlijkheid.
Dus ik doorliep mijn vertrouwde gangenstelsel blindelings, wetende dat ik een wereld achter de hand had die me met zekerheid gelukkig kon maken, terwijl ik met creatieve avontuurlijkheid vocht tegen de stinkende greep van de dagelijkse sleur en daarmee dus ook tegen mijn vertrouwde gangenstelsel (ervan uitgaande dat mijn vertrouwde gangenstelsel het gevolg is van de dagelijkse sleur zoals die ooit was en altijd zal zijn; wat is schrijven toch heerlijk).
Toen werd het zo ingewikkeld en vermoeiend dat ik besloot gewoon maar terug naar de bergen te willen. Ik ben een luie avonturier.
(Regien op de Piz Tschierva)