Zaterdagmiddag kwam ik aan in Zell am Ziller. De Asaccamping stond die dag in de Sahara, met klompen gesmolten Haribobeertjes en dampende vrienden geforceerd op een klein stukje schaduw. Een warm welkom. We hadden nog een dag te spenderen, zo’n typische dag waarop je passief wordt van mogelijkheden, vanwege hun plotselinge aanwezigheid maar ook de tergende hitte die gevoelsmatig alles onmogelijk maakt. Ik eindigde in de schaduw van het terras naast het zwembad. Flo had me haar topo geleend en ik bekeek hem met de ogen van iemand die net terug kwam van cursus, en langzaamaan de leergierigheid omzette in een gierende honger naar tochten, tochten en nog meer tochten. Zo begon mijn Asacweek.
Planning
Het voelde voor het bestuur als ‘onze’ Asacweek. We claimden niet zozeer de regie, maar waanden ons gastheer van het mooiste feestje van het jaar. Langzaamaan werd duidelijk wie deelnamen, mensen druppelde binnen van verscheidene (hoge) uithoeken van Europa en hadden vaak al een verhaal. C1’s, C2’s, C3’s, tochten, beklimmingen.
Ondertussen begon de week gedaante te krijgen. Het bestuur zou een BBQ organiseren; sommigen hadden elke minuut met tochten ingeplant, anderen bezochten klimgebieden, derden werden geteisterd door hitte of hardnekkige chillmodussen. Er ontstonden formaties die ik van tevoren nooit had kunnen bedenken, met Maartje (vriendinnetje van Roel) als doorgewinterde kameleon en het drietal Joost, Nick en Patrick dat elke dag op een andere groep hun stempel drukte. De nieuwe lichting was ruim vertegenwoordigd met de Wildboyz, en een aantal loslopende dames.
Ida, Kim, Fieke en ik planden een huttentocht.
Huttentocht
De eerste en enige tocht die ik op de Asaccamping zou maken liep van de Furtschaglhaus naar de Edelrauthütte en ging via de Grosser Moseler en de Hochfeiler. Dinsdagavond liepen Ida, Kim, Fieke en ik aan vanaf de Sleggeis Stausee, later dan we wilden door een heftige discussie met het verdorven campinghoofd. Het weer liet ons in de steek op een half uur van het Furtschaglhaus en dwong ons tot een sprint naar boven. Hagel teisterden onze blote armen, donder en bliksem onze geest. Het was niet koud, maar het was spannend, en de hut kwam als een geruststelling. Onze tassen en kleding droop na in het drooghok terwijl wij ons opgelucht meldden bij de waard.
In de gemeenschappelijke ruimte troffen we Regien, Timo en Menno. Ze waren eerder die dag vertrokken en hadden soortgelijke plannen. Alleen wilden zij de Hochfeiler in een tien uur durende tocht via de Oostgraat beklimmen, wat aanvankelijk ook ons plan was geweest maar we uiteindelijk als boven ons niveau hadden afgedaan en verruilden voor een F-tour.
De volgende morgen waren de C3’ers al verdwenen en trokken wij in onze droge kleding de Grosser Moseler op. De lucht was grijs en de top lag in de mist. We moesten even slikken bij het zien van het couloir dat onze route behelsde, het eerste moment dat ik me bewust werd van de afwezigheid van een gids en de verantwoordelijkheid die daarmee gepaard ging. We stonden er alleen voor.
De rotsen lagen onder een dun laagje sneeuw. Paarsje bloementjes stonden stijf onder een laag kleine kristalletjes. De vlaggetjes waren lang uit zicht, net als het dal, de top en alles dat zich drie meter verder dan ons bevond. Na het couloir stegen we over een puinhelling die tot de hemel had kunnen doorlopen, was het niet dat we vanuit onze ooghoeken een steenman zagen die we dankbaar tegemoet traden. Voor het eerst zagen we de sporen van Regien en haar vrienden en kregen we steun van een boel meer steenmannen.
Tot onze grote verbazing verschenen plotseling drie schimmen in de mist, wanhopig opzoek naar hun route: Regien , Timo en Menno. Ze kwamen van de top en waren schijnbaar aan de verkeerde kant afgedaald, waardoor ze de overschrijding waren misgelopen en zich tot steile sneeuwwandjes hadden veroordeelt. Met zeven liepen we naar boven en troffen we het kruis. Zoiets had ik nog nooit gezien; het kruis was gigantisch en bedekt met scherpe, witgrijze ijspegels die zich agressief in de mist aftekenden.
De overschrijding liep via een graat die zich verborg in de wolken en alleen te vinden was met werkend kompas en een kaart. De route vanaf daar had een logisch verloop, maar was berenlang en deed ons halverwege al moedeloos naar de hut verlangen. De omgeving beloonde ons rijkelijk met mooie uitzichten, een waterbronnetje en een stralend blauwe lucht.
De dag daarop besloten Regien, Fieke en ik spontaan de Oostgraat van de Hochfeiler te beklimmen. Omdat de gebruikelijke afdaling uitkwam in een Italiaans dal moesten we dezelfde dag nog kilometers lopen, stijgend en dalend, om terug bij de Stausee te komen. Voor dit verhaal, zie Oostgraat.
Eeuwige Jagtgrunde
We waren uitgeput. De afgelegde meters van de tocht vertaalden zich naar onze spieren en liet ons de volgende morgen weinig méér willen dan niets. Dus klommen we in de auto en reden we naar de eeuwige Jagtgrunde, waar de omgeving mooi genoeg was om een excuus te vormen voor onze wens niets te willen (louter daar te zijn). De meesten Asaccers hadden hetzelfde plan.
Een lage, brede rivier liep onderlangs de weg richting het zuiden en had aan beide oevers platte stenen en bosjes, struiken en bomen. De rotsen stonden in een klein massief aan de overkant, op voorgrond van grasvelden, bossen en uiteindelijk bergen. We stroopten onze broekspijpen op en liepen voorzichtig naar de overkant, met in onze handen boeken, telefoons en meer spul dat niet in het water mocht vallen. Daar bereidde een aantal halfslachtig een route voor en streek de rest definitief neer.
We waren aapjes. Klimmen vormde niet meer onze motivatie of ons doel, slechts nog de context. We zaten in onze zwembroek of BH op onze eigen rots, met een boek of goed gesprek om handen. Zij die de hitte niet trokken koelden af in de schaduw of namen een heldhaftige duik in het ijskoude water. De jongens bouwden een dam en leken wel meer op hun plek dan ooit, met spierkracht en fanatisme dat naadloos overging in de natuur. Rots – water -Asacjongen.
Ik heb nog nooit zoveel gelukkige mensen bij elkaar gezien. En dat ik om veel van hen ook zoveel gaf maakte dat ik niet zo goed wist wat ik met mijn eigen geluk aanmoest. Mijn nuchtere grapjes baten niet en dus zat ik daar, een beetje aangedaan te wezen op mijn eigen rots.
Méér avontuur
De Asac is een bijzondere vereniging met bijzondere mensen. Niet alléén Joost, Patrick en Nick, maar eigenlijk elke ziel die er aanwezig was gedroeg zich uitzonderlijk. Je riep dat je iets wilde doen en er was altijd wel iemand voor in. Als je besloot een halve marathon te rennen op het heetst van de dag hadden gekken nog animo getoond. En als de verschillende gekken elkaar nog nooit hadden gesproken was dat geen probleem, gekzijn schept bij voorbaat een band. Dus hoorde ik telkens als ik terug kwam op de camping over nieuwe avonturen.
Zo waren Flo, Maartje, Hannah, Joost en Patrick gaan wandelen en overnachten in de bergen. Wat daar precies is gebeurt weten alleen zij, maar iets met sterrenhemels en je moeder.
Roel en Nick waren op pad geweest in een multipitch en soleerden per ongeluk de eerste paar lengtes. Roel maakte daarna nog een voorklimval van een meter of twintig en Nick scheurde zo dramatisch uit zijn broek dat íedereen het moest zien.
Een paar dagen daarop nam Roel, papaRoel, Oskar en Max mee in een multipitch, wat voor beide partijen een nieuwe ervaring was. Roel nam voor het eerst de instructeurrol aan en Oskar en Max klommen voor het eerst meerdere touwlengtes uit. Uit dankbaarheid deden de laatste twee Roel een potje berenhoning cadeau.
En wederom Roel ging op pad met onze voorzitster, die een mooie multipitch klommen maar na afloop af moesten dalen via een puinhelling, vermoeid en op nauwe klimschoentjes.
Ondertussen gingen Anna en Mirjam op pad naar meertjes en uitzichten, en vond het grootste avontuur plaats rondom de auto van Jacob Jan, die liever afsloeg dan reed en koppelen van minder belang vond.
Dit is een redelijk schrale collectie van avonturen waar veel namen en gebeurtenissen in ontbreken, dus comment en schrijf wat een niet vergeten dient te worden!
Een laatste avontuur beleefden Maartje, Fieke, Anna, Oskar, Ivar, gebroeders Holthuis, Martijn en ik op de verjaardag van Daan. Het begon bij de fietsverhuur in het dorp en verliep via de Gerlospas naar een idyllisch meertje hoog in de bergen. Onder temperaturen die al oncomfortabel in de schaduw waren geweest gaf niemand op bij de zesde, zevende, achtste verfoeide bocht die uitzicht gaf op een nieuwe kansloze stijging (alhoewel zo nu en dan wat onethische termen over het wegdek vlogen). Voor dit verhaal, zie Drie-Negen.
De BBQ
De locatie van de BBQ aan het eind van de week liet zich gemakkelijk vinden aan de hand van het riviertje dat langs de camping stroomde. We namen een pad dat achter het dorp afliep naar een brede, droge rivierbedding van kleine grijze stenen, waar het riviertje als van haar territorium verdreven langs stroomde. Aan het eind van de bedding lagen biertjes in het water. De vlag hing hoog boven een stenen dam. In het midden zag ik de Saccers rond een vuurtje, naast kisten met spiesjes, burgers en vegetarische plakkaten, en Nicks knoflooksaus. Een grote emmer was gevuld met een mixdrankje van sprite, vruchten en wodka, waar mensen zo nu en dan hun beker mee vulden of aan het eind van de avond gigantisch dronken op werden. Niet alleen de Asac was aanwezig; ook de Tsac en wat anderen snoepten mee van onze jaarlijkse BBQ. Ik was te druk met eten ronselen en gesprekken voeren om te zien dat ons dal zich vulde met donkere wolken en anderen verleidde om verontruste blikken naar de hemel te werpen. Tegen de tijd dat het donker inviel lichtte ons kampement op. Flitsen. Een wind zette aan tot Leon uiteindelijk riep: “En nu gaan! Weg!”
We gooiden het eten in dozen, trokken jassen aan en renden kriskras door elkaar om spullen terug naar boven te krijgen. Een aantal bleven stoïcijns zitten. Ik hielp wat sjouwen en voelde onderweg dat de wind weer was gaan liggen. De hemel vertoonde daarentegen een ongekend schouwspel. Het flitste en flitste en flitste. Soms bleef het gewoon even licht, omdat het donker niet de tijd kreeg donker te zijn. In elk naastgelegen dal woekerde een storm, maar op vreemde wijze overbrugden ze de bergen niet. Ik bleef een tijdje versteld omhoog kijken, overweldigd door het staaltje natuur dat geruisloos tewerk ging. Na een half uur op mijn rug naar de lucht te hebben gestaard voelde ik druppels op mijn gezicht. Ons dal was overstag: Dit keer stonden zelfs de stoïcijnen op. Onder zware regenval liepen we terug naar de camping, halverwege schuilend onder een dakje en melig door de drank, het ridicule van de zware regenval (zware regenval heeft altijd iets ridicuuls) en de indruk die het licht op ons had achtergelaten.
Terreur
Misschien lag het aan het weer, misschien ook aan de dronken Tsaccers, maar vanaf dat moment begon de terreur. Onze vlag bleek gestolen, en het kon niet in een slechter keelgat schieten. Ongenadig ondankbaar, die profiteurs. De Tsaccers doken midden in de nacht het zwembad in, waarna de campingbaas zijn huis uit kwam om te zeggen dat het hem allemaal niet zoveel interesseerde wat wij uitspookte, maar het zwembad ‘s nachts gereinigd werd met chemische middelen. De Tsaccers dropen af naar hun tent.
Wij liepen vervolgens naar hun kamp om hun pikels in bomen te hangen, touwen via auto’s, door putten, langs prullenbakken, door regenpijpen, over de camping te binden en tenten te behangen met WCpapier. Terwijl ik met veel moeite een egel in Max zijn tent probeerde te lokken werd Max zelf aangevallen door een woedende Nijsaccer die het niet kon waarderen dat zijn auto onderdeel was van de touwketen. Hij werd op het nippertje gered.
Overvloed
De Asacweek…Ik kan met geen mogelijkheid recht doen aan alle mensen en gebeurtenissen deze week, waardoor dit verslag hoe dan ook aan alle kanten mankeert. Ik hoop dat de Asaccers die aanwezig waren me kunnen helpen de gaten te vullen en dat de rest een gedegen indicatie krijgt van hoezeer we ons hebben vermaakt. Ik wil natuurlijk mijn lieve bestuursgenootjes bedanken voor wat ‘onze’ Asacweek was en ben nog nooit zo’n trots Asaccer geweest als na deze week.