In Kathmandu en Pokhara verkopen de Nepalezen dezelfde dingen. Merkwaardig hetzelfde. Alsof er een strenge wetgeving rondom het aanbod van kracht is. Nadat je een vierde van een willekeurige straat in Thamel hebt uitgepluisd, is de rest herhaling. Ze hebben vastgesteld wat de toeristen willen – wollen mutsen en gongs – en wijken daar niet meer vanaf. Hoe het honderd twintigste hippiebroekwinkeltje kan overleven, is me een raadsel.
Vrolijk wordt je er wel van, want overal baadt je in de kleuren en patronen. De pailletten en het goud schitteren dwars door de vervuiling heen. De geur van wierook is aangenaam en het zelfgemaakte papier, net als de pashminasjaals, fijn om aan te raken. De volharding van straatverkopers wordt misschien op den duur irritant, maar je weet dat ze daar alleen zijn omdat je er zelf bent en links en rechts je geld uitgeeft. Aan thee, bijvoorbeeld. Of aan Tibetaanse vlaggetjes.