Ik heb een oud-huisgenootje die momenteel in Japan woont en Facebookfoto’s post van zijn skitoeren. Een bruine Argentijnse kop in drie meter verse sneeuw met een weerspiegelende skibril en een grijns van oor tot oor. Jaja, hij wel, denk ik als ik zijn pagina sluit. Wij niet.
We hebben hier welgeteld één goeie sneeuwval gehad, nadat we krampachtig en massaal op drie kunstmatige pistes ons humeur probeerden te behouden. En nu doen we gewoon weer hetzelfde; er het beste van maken en heel hard bidden voor sneeuw.
Want het weer voorspelt niets.
In Spanje sneeuwt het overigens wel, in het kleine wijkje van mijn vriendje, dat waarschijnlijk helemaal ontregeld is.
Ik moet vaak denken aan wat Roeland eens tegen me zei: Je moet anticiperen op de condities. Niet gaan skiën als er geen sneeuw ligt, en vooral gaan sportklimmen als begin december het zonnetje schijnt.
Dat is misschien wel het mooiste aan het klimmen (alpinisme, skiën): er is altijd iets anders te doen. Als de pistes wegteren, het ijs rammelt, de sportklimroutes ondergesneeuwd zijn (en de drytoolwand ingestort en de klimhallen afgebrand) dan kun je altijd nog een mooie wandeling maken. Of een buikspierronde van Steve House in de woonkamer afdraaien. Of poëtisch uit het raam staren. Tochten plannen bij kaarslicht. Bijslijpen van je bijlen. Filmpjes kijken van Ueli of Jornet of een reeks blunderende skiërs.
Maar dan ben ik toch bang dat het me niet lukt om mijn wintertochten bij elkaar te schrapen.
En ik heb inmiddels een aantal mooiste afdalingen van mijn leven gehad, in de diepe poedersneeuw, gouden vleugeltjes op mijn rug en donsjes aan mijn voeten…
Het komt wel. Die sneeuw komt wel. Zo niet, dan ga ik naar Japan. Of driekwartjaar poëtisch uit het raam staren.