Het koste me vandaag zeker acht uur om wakker te worden. Ik kwam uit bed rond een uur of zeven, en pas bij het vooruitzicht naar een sloot koffie (zoals mijn moeder dat zegt, ik weet niet of dat echt een uitdrukking is) in de namiddag voelde ik een koppeling met de realiteit. Het meest scherpzinnige dat gedurende dit loze tijdsbestek in me opkwam, was de vraag naar het waarom achter mijn terneergeslagen wezen, maar ik was te duf om naar antwoorden te zoeken. Nu dat er weer geluid tot me doordringt, iets moois in de ogen van passanten leeft en kleurrijke toekomstbeelden mijn gedachten bereiken, zie ik geen heil meer in het beantwoorden van die vraag. Verkeerde been uit bed, volgende keer het juiste kiezen.
Er is iets vreemds aan de hand. De bladeren van de bomen kleuren en fladderen bruin en geel door de lucht. De wind zoeft door takken en drijft gekamde haren uit elkaar. Kinderen dragen gekleurde plastic laarsjes. Ik wou dat ik een eigen kind had om gekleurde laarsjes aan te trekken, want het voelt heel toepasselijk om dat nu te doen.
Nog iets anders; het is nog geen zes uur, de koffie raast door mijn lichaam (ik heb de gewoonte van mijn moeder overgenomen om voor kwantiteit te gaan wat koffie betreft) en de sfeer in mijn kamer betrekt. De kleuren vervagen. Letters en woorden van mijn artikelen kan ik niet onderscheiden zonder voorovergebogen achter mijn bureau te zitten, als een in elkaar gedoken en steen geworden dichter, met een potlood krampachtig in mijn hand. De muren zijn volgehangen en mijn bed draagt stapels kussens en knuffels, maar toch is het kil. Pas nu besef ik me dat het schemert buiten.
Ik stap in sloffen en kruip in vesten, oren verborgen achter een wollen muts. De verwarming ratelt. Rondom mijn kaarsen wakkert een cirkel van kleur. Klassieke muziek klinkt uit de kamers van huisgenootjes. Ik denk aan sprookjes en herbergen, kleine mannetjes met ronde bril en wijsheid in groeven rond de ogen. Iedereen trekt langs mijn geest; vrienden, familie, verloren kennissen, zelfs de trieste gezichten uit de krant van vanmorgen.
Als ik morgenochtend de dekens van me afsla, ril ik van de kou. Op de tast naar de lichtknop, struikelen over twee verkeerde benen. De zoete stroop in de havermout passeert smaakpapillen geniepig en Amsterdam Oost verschijnt niet aan me tijdens mijn fietstocht naar college. De reflectie in de ruiten van het café waarin ik koffie drink toont een terneergeslagen wezen, en ik vraag me even af waarom. Maar als ik wakker word, opgeschrokken door het tikken van de druppels tegen het raam, dan gloei ik van warmte en glimlach ik van genegenheid.
Er is iets vreemds aan de hand.