Blogs
Comments 3

Compagnon Goethe

Ik droom over Kimberley. Ze wekte me elke morgen met een zangerig moooorning, maar nu loopt ze aan mijn tent te sjorren en voel ik dat het grootst mogelijke onheil buiten de tent wacht. Opdat ik mijn intrede doe. Pas na een trits waarschijnlijk hoorbare verwensingen word ik wakker. Geen Kim.

Ik lig op de camping van la Grave, en het openritsen van mijn tent geeft me zicht op de Tabuchet gletsjer. Ik heb tien dagen voor mijzelf, en ik moet bekennen dat ik nog nooit tien dagen alleen ben geweest. Alleen zonder context van een kamp, stad of ander soort geruststelling.

Ik lig en denk en bedenk als eerst dat ik me nu kan verwaarlozen totdat ik naar mijn eigen mening in het onwenselijke beland, ver nadat ik wegens conventies of bezorgde ondertonen doperwten in mijn mik zou hebben gegooid of zonnebrand zou hebben opgesmeerd. Ik kan elke maaltijd baseren op chocola of te lui zijn om naar de winkel te gaan, zodat ik überhaupt geen maaltijd heb. Ik kan te laat op pad gaan of van de paden lopen, wachtend tot het oncomfortabel wordt. Ik kan buiten een boek blijven lezen tot mijn reet eraf vriest en La Meije me uitlacht voor mijn fysieke zwakte, doorleeft en weerbaar als zìj is.

Ik kruip vanuit mijn tent onder een helderblauwe hemel en fix mijn ontbijt met de onverwachte vondst van een wortel. De dag is nog maar net op gang, maar onmiddellijk merk ik dat er meisje alleen op mijn voorhoofd staat gekalkt: de camping kijkt anders naar me, en de eerste buurman komt al langs om me namens hem en zijn vrouw het warme onderdak van hun caravan aan te bieden. Indien slechtere tijden aanbreken.

Ik bedenk me dat ik maar ga wandelen.

In de dorpswinkel koop ik stokbrood en een worst. Ik ben rasvegetariër en heb het gevoel alsof ik mijn eerste jointje haal. Ik wacht zenuwachtig op het moment dat ze om mijn ID vraagt.

Mijn plan van wandelen loopt via de rivier naar Villar-d’Arêne, naar het meer du Pontet, naar het meer du Goléon en terug naar la Grave. Ik vul de literfles van Kim en voel goedkeuring vanuit het verleden van sociale controle (ik heb een drankprobleem, ik drink niet, dorst heb ik zelden, ik denk er niet aan, Fieke heeft me er bijna om vermoord).

Bij de Téléphériques doe ik een compagnon op. Een dag eerder sleepte Kim me mee naar het gidsenbureau om daar een briefje op de deur te plakken, huppeldepup Franse Taal cherche compagnon F/PD, in elk geval heeft het me een woordje opgeleverd. Compagnon slaat enthousiast mijn richting in. Als hij bij de derde afslag mijn keuzes blijft maken, begin ik te denken dat hij zijn route op mij afpast. Waar is je baasje? Vraag ik hem. Où est ton patron? Waf waf? Ik voel dat de wortel is verteerd en begin met veel moeite aan de worst, het strakke velletje dat er niet af wil, vette vingers, en zie aan de ogen van compagnon dat hij verwacht ook iets te krijgen. Shit, denk ik, van wie is deze hond.

Wanneer we Villar-d’Arêna naderen bedenk ik me dat het misschien gepast is compagnon een naam te geven. Het overgrote deel van de tijd verwijs ik naar hem met dude ( eigenlijk: dudewhat de fack, what de fack doe je hier nog, what the fack wil je, maar om hem zo te noemen…), wat zich al snel vormt naar Doet, en Doet wordt Doetie zodra we het land achter het dorp inslaan.

Doetie is fysiek verreweg mijn meerdere. Ik zie aan hem waar de paden lopen, omdat hij elke mogelijkheid al drie keer is ingeslagen voordat ik erlangs buffel. Hij is ook slimmer dan ik ben, drinkt water als er water is en springt in de schaduw als er schaduw is. Af en toe stoppen we en deel ik de worst. Elke ziel die we tegen komen praat tegen ons (meisje alleen, meisje alleen) en op een gegeven moment laat ik het om uit te leggen dat het niet mìjn hond is, en zijn Doetie en ik wat we zijn, compagnons, maten, hij luistert naar mij, ik volg hem.

Het tweede wat ik me die morgen had bedacht, was dat ik in deze solerende toestand geen correcties meer zou krijgen op mijn gedachtengoed. Eenmaal een vreemde weg inslaan en ik blijf daar: ik kan verdwalen en elke nieuwe plek tot een thuis maken, zonder enig ongemak te voelen. Ik loop het risico totaal gestoord over tien dagen aangetroffen te worden. Gelukkig maar gestoord.

Het mooie aan Doetie is dat ik hem stilzwijgend alles deel en hij niets kan tegenspreken. Voor mij bevestigt hij alleen maar. Doetie draagt bij aan mijn gekte.

Bij het meer van Pontet ontdek ik door een sympathieke toerist dat Doetie ook brood eet, en vanaf dat moment deel ik al mijn eten. Doetie is ondertussen verandert in Goetie, waarschijnlijk door de klank van G (op zijn Engels) die zo fijn spreekt. Tijdens onze gang door de weide boven het meer wordt Goetie Goethe, naar de schrijver/dichter/alles waarvan ik nooit iets heb gelezen en me nu voorneem onmiddellijk iets van op de kop te tikken.

image

Ver boven het meer verlies ik het pad aan een groot en uitgestrekt weidelandschap, met een groep koeien beneden en rosten hoog, Goethe die zich uitput door als een wezenloze heen en weer te rennen. Is hij een herdershond? Maakt mij dat een herder?
Aan de overkant zie ik het massief van La Meije in haar volle glorie, zonder gehinderd te worden door wolken of een te laag perspectief. Ik zie de toppen zoals omschreven op de kaart die ik bijna uit mijn hoofd ken. Ik zie Bec de l’Homme, Pic Occidental en zelfs een deel van Glacier de la Girose. Ik zie hun grote buren, hun context, ik zie hoe ze doorlopen tot de voeten waar ik al over heb gewandeld. Alles is perfect.

Maar het water raakt op en mijn rantsoen, dat plotseling door twee gedeeld moet worden, blijkt te karig om het volgende meer te halen. Daarbij begin ik gewetenswroeging te krijgen met betrekking tot de baasjes van Goethe, en zie ik een gezin vol huilende kinderen in La Grave hun tijd verdoen met zoeken achter containers, bomen en bergtoppen. Dus ik besluit in één lijn naar La Grave terug te lopen, het pad was toch al verloren, en Goethe en ik overwinnen het naarste terrein mogelijk, te stijl en te begroeid, te rotsig. We nemen om de beurt de leiding.

Rondom de laatste top voor de afdaling naar het dal stuiten we op een grote groep oude Franse dames, zo’n dertig stuks, die Goethe en mij koekjes geven (meisje alleen) en ik in mijn bedankje te kennen geef dat Goethe eigenlijk niet mijn hond is. Goethe waant zich in de hemel van aandacht, met dertig paar Franse dameshanden die hem over zijn kop aaien, maar als ik het pad voortzet volgt Goethe me als een trouwe hond.

Aan het eind van de middag bereiken compagnon en ik La Grave. Zoek baasje, Goethe, zoek baasje! We strijken neer in de schaduw, ik wacht op het gezin, maar niets komt, niets huilt, niets verandert, Goethe blijft van mij. Ik probeer Goethe achter te laten, maar hij zet standvastig elke stap die ik zet. Uit wanhoop klop ik aan bij de Téléphériques en test mijn Frans door hen de situatie voor te leggen, met veel wijzen naar de hond en gebaren van onbegrip. Ze vinden de sympathie, ofwel voor mij ofwel voor Goethe, om het probleem over nemen en plegen belletjes, roepen het hele liftstation bijeen, connecties worden gelegd, en uiteindelijk loopt een groep mannen die achter aan het werk was richting Goethe, en bespringt Goethe vrolijk de broer van zijn eigenaresse.

Ik bedank de Téléphériques, kijk nog een keertje naar Goethe en loop weg. Tien stappen en Goethe rent me achterna. Ze moeten hem vasthouden om ons te scheiden.

In de winkel koop ik groentes, daadwerkelijk om voor mijzelf te zorgen, want ik merk dat de tocht zijn weerslag op me heeft. De bezorgde ondertoon weerklinkt vanuit mijn lichaam. Ik daal af naar de camping en land in de zon voor mijn tent. De eerste dag alleen was een mooie dag.

Het laatste wat ik me ‘s ochtend bedacht, was dat ik zeker kan zijn dat er dingen gaan gebeuren die ik vooraf niet incalculeer, deze tien dagen. Ik mis Kim en ik mis compagnons die meer kunnen dat het opeten van mijn worst (zoals tochten maken, wie weet was Goethe daar wel toe in staat geweest), maar ik had niet verwacht dat een hond in dat lijstje zou komen te staan. Er gaan denk ik wel meer onverwachte dingen gebeuren.

This entry was posted in: Blogs

3 Comments

  1. Dit is een heel heel heel mooi verhaal! Goethe de Compagnon, een waargebeurd sprookje.
    Volgen jaar wil ik je compagnon zijn, tochten maken en worst met je delen, maar dat alleen boven de 3000! 😉

  2. Roel says

    Wauw Ruby!

    Bijzonder dat je uit zo’n onverwachte hoek gezelschap heb mogen ontvangen! Je bent op avontuur daar riekt het aan alles naar. Laat je verrassen door al het onverwachte! En zorg potverdrie n beetje voor jezelf!!! :p

    Tot in de Alpen!

  3. Dooo says

    Ruub, dichterbij het beeld dat wij voor je geschetst hadden kun je niet komen denk ik! Wauw wauw wauw!

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s