Ik eet geen vlees. Twee jaar geleden ging ik de uitdaging aan om een maand vegetarisch te eten. Na het verstrijken van de dertig dagen miste ik koe noch kip. Ik besloot onderbouwingen te zoeken voor het halfvegetarische dieet -een visje glipt soms nog mijn oven door – en vond ze, in overvloed zelfs. De tijd leerde me dat mensen verantwoording verwachtten zodra ik mijn restricties bekend maakte en tevens, snel, deze in vorm van een vlotte babbel bij de hand te houden. Meerdere vlotte babbels: van de zielige kippen en het complexe woord vervreemding, tot grote hoeveelheden voeder die elitaire koeieneters in hun koeien stoppen, zodat zij koe kunnen eten, en anderen helemaal niets.
Soms, echter, val ik stil wanneer iemand bruut vraagt: Hoezo niet?
Hoezo inderdaad niet? Heb ik wel een motivatie, of heb ik gewoon de uitdaging doorgetrokken?
Het vreemde is dat ik een oprechte afschuw heb gekregen van vlees. Ik gruwel van het idee een salamiplakje in mijn mond te stoppen. Met alle andere strenge dieetregels van tegenwoordig zou een stukje vlees op zijn tijd verstandig zijn, maar ik pas.
Het is nu eenmaal gemakkelijker om vlees radicaal te bannen. Mijn afschuw voor salamiplakjes zou voort kunnen komen uit de angst voor de verleiding van beetjes, en ietsje meer, tot hele biggengezinnen mijn borden breken. Ik zie best in dat (mits iedereen het zou doen) af en toe een stukje blij vlees van een bevriende kip, wiens voeder maandelijks in drievoud naar Afrika gestuurd is, geen kwaad kan, en toch zie ik geen vlezige vooruitzichten. Ik eet geen vlees. Ik ben Ruby, ik ben 21 jaar oud, en ik eet geen vlees.