Ik betrap mezelf erop dat ik een haast technische visie loslaat op lichamen, zowel dat van vrouwen als van mannen. Mijn esthetische waardeoordeel gaat gepaard met een inschatting van klimvermogen, zelfs van het onbestemde lijf van mijn werkgroepdocent of van de kassamedewerkster van de Albert Heijn.
Niet alleen gaat mijn oordeel gepaard met aan klimmen verwant gedachtegoed, het wordt er ook door beïnvloed. Waar ik eerst jaloers was op lange dunne benen, kijk ik nu venijnig naar dunne middeltjes die contrasteren met buiten proportie grote schouderbreedtes. Ik weet welke capaciteit daaraan kleeft. En mijn spiegelbeeld reflecteert eerder de welvingen van spieren, dan de hoekige structuren van botten, alhoewel niets aan verhoudingen is verandert.
Verbazingwekkend is het geenszins. Al die zekeraars kijken naar al die klimmende lichamen – want wat is er meer te doen wanneer vrienden aan de andere kant van de hal klimmen – en wie niet bewust verbanden legt tussen hetgeen die ziet (lichaam) en hetgeen die ziet klimmen (klimniveau), zal dat onbewust wel doen. Het is er klimmers ook wel om te doen. Die shirtjes van getrainde vrouwen tonen vrijwel altijd de rug, soms met aandachtstrekkende gaten of touwtjes of dingen. Bij hockey waren de rokjes kort en lagen de benen bloot, bij klimmen zijn de shirtjes strak en ligt de rug bloot. Ik ben simpelweg slachtoffer van een heersend schoonheidsideaal binnen de omgeving waarin ik me vaak begeef.
Dat laat me overigens een andere link tussen lichamelijkheid, de twee sporten en mijn waardeoordeel leggen. Ooit was ik geconditioneerd de dikke billen van hockeyende mannen aantrekkelijk te vinden, maar nu heb ik slechts nog oog voor lange gespierde ruggen en spanwijdtes van absurd veel meters. Hoog in de voorklimwand hangen de meest bewonderenswaardige prestaties van moeder natuur.
Zo bevestigen mijn vriendinnetjes: Gespierde onderarmen met aderen en blijk van grenzeloze kracht doen nauwelijks meer onder voor een sixpack.
Ik vraag me af welke sporten nog zo’n lichaamscultuur hebben en welke lichamen mij potentieel zouden kunnen beroeren, wanneer ik me maar opgeef voor de sport die ze uitoefenen – denk aan acrobatiek, darten, paardrijden, sumoworstelen…?
Waarom, overigens, heerst er niet een gigantische billencultuur, juist bij klimmen? Die zijn toch vrij prominent aanwezig, zo in gordel gegoten, strak en hoog. Is dat omdat klimbillen geen indicatie van kwaliteit geven, zoals hockeybillen vertellen of iemand een goede sprinter is? Omdat ze slechts als loos gewicht heen en weer worden gezeuld?