Meditatie kan je niet echt goed of slecht doen. Via zo’n oordeel stap je in de denkmachine en dus uit het moment. Uit je meditatie.
Toch kan ik het heel slecht doen. Dan denk ik bijvoorbeeld herhaaldelijk aan hoe slecht het gaat, ga langdurig mee met elke gedachtereeks die zich aandient en kijk bij driekwart van de voorgenomen tijd op mijn klok hoe lang ik nog moet.
Maar het kan ook goed gaan. Altijd maar eventjes, alles dat zo heel kalm de revue passeert, gedachten als wolkjes ver weg, gevoelens licht als veertjes, geluiden als briesjes door een open veld.
Zo’n moment verknal ik vervolgens door in het wolkje van ‘nu gaat het goed!’ te klimmen en ermee af te dwalen naar verre gedachtenlanden waarin ik ook wel veertig (in plaats van twintig) minuten zou kunnen mediteren en eigenlijk ook in de bergen zou moeten mediteren en hier vooral een blog over zou moeten schrijven.
Maar goed, ze zeggen dan ook weer dat meditatie precies het moment is waarop je weer bewust raakt van het feit dat je op pad bent met gedachten, en die gedachten weer laat gaan. Dat op pad gaan zelf is nogal moeilijk om te vermijden. Althans, voor mij en ongetwijfeld ook andere debutanten.
Mijn discipline wat betreft meditatie komt en gaat, maar ik begin er nu wel achter te komen dat het gemakkelijker is om het meditatiekussen constant (dagelijks) een beetje warm te houden. Dan is mijn brein vanaf het begin af aan rustiger, alsof het wat van de kalmte van de laatste sessie heeft behouden. Ik heb tevens geleerd dat ik de uitdaging van het mediteren zo klein mogelijk moet houden, voorlopig althans. Als ik heel moe ben, net veel heb gegeten, Thibault iets in huis zoekt, de buren aan het boren zijn en ik überhaupt geen zin heb om te mediteren, dan kan ik beter eventjes wachten tot de omstandigheden gunstiger zijn. Ik zou mezelf naar het kussen kunnen jagen, maar een rondje natuur zou beter zijn, of een kopje thee.
’s Ochtends vroeg werkt daarom voor mij het beste, zelfs al ben ik zelf dan nog slaperig en duurt het eventjes voordat ik wat scherpte vind. Mijn brein is dan namelijk nog vers, de gedachtemachine slechts aan het opstarten, onbewerkt door allerlei emoties en ervaringen, en de wereld doodstil. Op vogeltjes na.
Maar goed, soms gaat mijn wekker en ben ik een zombie met langdurig koffiedrinken als enige weg terug naar het rijk der levenden.
Ook weet ik inmiddels dat ik voorlopig maar zo’n twintig minuten kan zitten op een kussen zonder dat de fysieke uitdaging (de pijn in mijn rug) mijn sessie overneemt. Na die twintig minuten ga ik verder, liggend op de grond. Via een betere zithouding en meer kracht en souplesse zal ik mijn tijd op het kussen in de toekomst kunnen rekken, maar soms wil ik ook gewoon wat langer door kunnen mediteren zonder me te hoeven concentreren op mijn houding of de sensatie van de pijn in mijn rug.
Mijn meditaties blijven dus, op zijn zachts gezegd, nogal rommelig, maar ook rommelige meditaties hebben al een enorme invloed op mijn dagelijks leven. Hoe meer ik frutsel op mijn kussen, hoe minder macht mijn onzinnige gedachten op me kunnen uitoefenen gedurende de dag en hoe beter het mediteren op langere termijn gaat (totdat ik dus euforisch in mijn denkmachine stap om deze blog te schrijven).
