Mittenwald, 1 augustus 2020. Het is één van die paradoxale, bevreemdende dagen. De temperatuur tikt net de 32 graden aan, de lucht is strakblauw met één bijdehand, voorbijdrijvend schapenwolkje en in de verte hoor je het zachte getik en gekletter van wandelstokken in de hoofdstraat. Het Karwendelgebergte torent, vastgeketend in de tijd, boven het Beierse bergdorp uit. Geraniums hangen in bonte kleuren over balkons en Maria’s waken trouw over straathoeken. Er is niets aan de hand. De toeristen zijn toeristen, de bewoners zijn de bewoners en Bertha nr. 36 staat in de dorpsweide, waar ze al vijf jaar staat – zo blij als een ei. Alles is zoals het was en zoals het is. Maar het is niet zoals het is. In Mittenwald hangt de sfeer van een groot geheim. Een verstikkend, duister geheim, waar niemand het over heeft. Een omertà dat ieders leven beheerst. Soms prikt dat geheim door alle sereniteit. Dan beukt het geheim met alle macht door het zomergevoel en slaat het de zomerdroom aan gort. Je grijpt in je broekzak om je pinpas te pakken en je voelt met je vingertoppen een in elkaar gefrommeld mondkapje. Het valt opeens op dat het kindje Jezus naast de kerk wordt vergezeld door een literverpakking Dettol. Je ziet de kasseien van de hoofdstraat beplakt met allerlei strepen en slierten tape. Als een soort moderne archeoloog kan je plots aan de slijtage van de strepen zien wanneer er werd versoepeld en wanneer er werd verstrengd. Maatregelen, lockdowns, pandemie, corona. Mittenwald schreeuwt de pandemie opeens uit. Je denkt aan een vleermuis, Wuhan, Bergamo, Valencia, New York en Manaus. Hartverscheurende ellende en onmenselijk drama. Onheilspellende grafieken en depressieve tabellen. Die ietwat te amicale kroeg in Hillegom die je eigen veiligheidsregio in lockdown leek te zetten, nét voordat je de ICE instapte naar dit Beierse dorp. Je eigen veiligheidsregio, die plotsklaps ook een soort derde identiteit van je werd. Jij als Hollands-Middenaar, met die malle kroeg in Hillegom. Maar dan, dan komt plots het zomergevoel weer over je heen. Je haalt je hand uit je broekzak, je geeft mini-Jezus een ontsmet groetje en je slaat een lieflijk zijstraatje in. Geen borden, geen strepen, geen afrasteringen en geen Dettol. Je wandelt het dorp uit en komt een ruziënd Brabants gezin tegen met twee verveelde pubers en een moeder die alles wel héél erg hoog vindt. Een wat ouder heerschap heeft oorlog met z’n afritsbroek. Iemand probeert verwoed Bertha nr. 37 te instagrammen. Almen, dennenbomen. Je wandelt verder en passeert trailrunners en allerlei ander grut in sportieve uitdossingen. Je ademt de zomer in en glundert. De berghut komt in zicht. Wanden van kwarts, bergmarmotten, bergbeekjes en gentianen. De Zugspitze doemt op. De Tiroler Alpen openen zich. Nog één bocht en dan kan je genieten van een teug skiwasser. Daar is de hut. Verweerde luiken, wapperende lakens en die typische geur; het plaatje is compleet. Je ziet een bordje – handgeschreven. Je kijkt wat scherper en leest: “Maskenpflicht auf der Terrasse!”
Mijn broer schrijft momenteel aan een boek waarin hij de lezer mee zal nemen op een historische reis langs twaalf ooit (!) kleine bergdorpjes (Chamonix, Ischgl, Sankt Moritz etc.). Voor het boek zelf moeten we nog even geduld hebben, maar hopelijk lekt er nu en dan een verhaal uit naar mijn blog…
