Voor Deel I, klik hier!
Deel IV.
De vloer kraakte. Het was nog geen tien uur ’s avonds, buiten schemerde het maar net, maar alles wat klonk in het lager was de trage ademhaling van rijen slapende mensen. Op mijn tenen sloop ik door de smalle houten gang en nam de trap naar beneden. Ik keek door een kier naar de salon; in de hoek een tafel vol bierglazen, vijf lachende, rood aangelopen bergbeklimmers rondom, uit de keuken het geluid van botsend bestek en borden. Vlug stak ik over naar de hal, stapte in een paar gele hutklompen (maat 42, ik had maat 38), grabbelde in mijn vaders plastic huttenbak naar zijn koplamp en trok meteen maar zijn donsjas aan.
Het liep niet echt lekker, die enorme hutklompen, maar goed, het pad was niet moeilijk en kende ik bovendien.
Hier was het stil. Ik hield mijn pas even in, zuchtte diep en kon me gemakkelijk voorstellen dat alle bergen die zucht hadden gehoord. Daarna ging ik op onderzoek uit. Ik zocht onder het bankje, achter de stenen, nam paden in elke richting, knipte de koplamp aan toen het te donker werd om belangrijke details op te pikken, vergrootte mijn zoekcirkel, zag glinsterend graniet van heel dichtbij, ongedierte, aarde, gras, de sterren, de maan, maar geen aanwijzing die me zou leiden naar de drie oude dametjes. Toen ik het zat was plofte ik neer op het bankje. De hutklompen bungelden aan mijn tenen. Het was niet koud, maar toch kroop ik weg in de jas van mijn vader, snoof zijn geur op alsof hij me een hele grote, warme knuffel gaf.
Misschien zou ik toch wel meegaan naar Pointe Louise.
Na een tijdje stond ik op en liep langzaam en niet eens zo heel verslagen terug richting het donkere silhouet van de hut. Omdat ik niet echt oplette kwam ik aan bij de achterkant, waar hout opgeslagen lag en het altijd een beetje rommelig was. Een bezem lichtte op onder mijn koplamp, een kapotte gieter en twee kapotte stoelen, een verfrommeld plastic zeil, twee pollepels die ik van de keuken had geleend om mee te spelen en vergeten was terug te brengen (bedacht ik me nu) en een deur naar een opslag. Ik raapte de pollepels op en zag aan de rand van mijn schijnsel iets blauws onder de deur uit vandaan komen, waar ik verder geen aandacht aan schonk omdat ik al aan het bedenken was of de waardin naar bed was en ik dus stiekem de pollepels terug kon hangen.
Toen ik net om het hoekje van de hut was gelopen, zag ik echter dat beetje blauw weer voor me en draaide me toch om voor nadere inspectie.
Het was een draadje. Nee, het was wol. Ik gooide de pollepels op de grond en trok aan het uiteinde, dat langer en langer en langer werd. Het was wol! De dametjes! Mijn hart begon weer sneller te kloppen. Ik greep naar de deurklink en duwde die langzaam omlaag, iets klikte, de deur opende.
Mijn koplamp verlichtte de ruimte. Het was helemaal geen opslag, natuurlijk was het geen opslag, waarom had ik ooit gedacht dat het een opslag was?
Het draadje liep over zes houten traptreden omhoog en maakte rechtsom een bocht naar een volgende deur. Een streep licht eronder. Ze waren er, sowieso, ze waren er! Zo zachtjes mogelijk liep ik over de treden, waarom kraakte het overal toch zo?
Zouden ze mijn hart kunnen horen?
Nee, ze moesten wel een beetje doof zijn, op die leeftijd.
Ik stond voor de deur en twijfelde. Moest ik aankloppen en vervolgens gewoon binnenlopen? Of zo zacht mogelijk de deur openen en stiekem om het hoekje gluren? Ik keek een tijd lang naar de deurklink en kon geen beslissing nemen, mijn hele buik gierde van spanning, ik legde zachtjes mijn hand op de deurklink en…
‘Kom binnen, Marie!’
Ik maakte een sprongetje van schrik en rolde bijna de trap af.
Met trillende benen liep ik terug naar de deur. Ik hield mijn adem in.
‘Kom binnen!’
Enorme aarzeling. Kom op! Ik duwde op de klink, opende de deur voor nog geen twee centimeter en keek een ouderwetse kamer in. Het dametje met de vlecht zat in een donkergroen fauteuil in de hoek, links en rechts twee identieke fauteuils, haar blik ongestoord op haar breiwerkje en een lach op het gezicht.
‘Heb ik je laten schrikken?’
‘Nee. Ja. Een beetje’, zei ik zacht vanachter de kier.
Stilte. Ze breide nog even door en richtte toen haar blik op me, ik trok de deur direct weer dicht.
‘Kom binnen, kind, ik heb je breiwerk op de stoel gelegd’, klonk het erachter. Ik opende de deur weer op een kier en zag haar naar links knikken. Op de leuning van de fauteuil lag inderdaad een roze bolletje wol.
‘Sluit de deur achter je en trek dat onding van je hoofd.’ Ik voelde aan mijn hoofd en was vergeten dat ik mijn vaders koplamp nog op had. Op de enorme hutklompen slofte ik zo onopvallend mogelijk naar de stoel en zakte er meteen diep in weg.
‘Weet je nog hoe het moet?’
Ik greep naar de breinaalden en keek er even twijfelend naar, maar eigenlijk wist ik het nog wel.
‘Goed zo’, zei het dametje. Ze had niet eens gekeken.
We breiden zwijgend. Meerdere malen durfde ik bijna iets te vragen, maar telkens kwam het er op het laatste moment niet meer uit.
Na een minuut of tien richtte het dametje zich heel langzaam op, hield haar bril eventjes vast op haar neus, boog zich over mijn werkje heen en trok haar gerimpelde wenkbrauwen op.
‘Kijk nu eens. Het is tijd om je een andere steek te leren. Hier, moet je opletten.’
Ik volgde haar bewegingen, stak mijn naald vanaf de andere kant door de lusjes en zag dat mijn breiwerkje veranderde. ‘Zie dit nou!’ mompelde ik met grote ogen.
‘Toe maar. Nu je dit kan… ben je officieel breister. De anderen zullen trots op je zijn.’
‘Uhm…’ Ik keek even om me heen. ‘Waar zijn ze eigenlijk, de anderen?’
‘Oh, die liggen al lang in bed. Die zijn stokoud, die twee.’
‘Maar u bent…’ Ik durfde mijn zin niet af te maken.
Ze lachte. ‘Ah, ja, ik ben ook stokoud. Dat is waar.’
We breiden door.
Het was fijn in de fauteuil.
Misschien kon ik er wel blijven slapen.
‘Oké, nu moet je naar bed, mijn kleine. Maak dit laatste rijtje af en ga terug naar het lager. Over nog geen vier uur gaat je wekker voor Pointe Louise en je vader zal niet blij met me zijn als hij erachter komt dat ik je tot laat heb vastgehouden.’
Verbaasd keek ik op.
‘Kent u mijn vader?’
‘Natuurlijk ken ik je vader.’
‘Maar mijn vader kent u niet!’
‘Jouw vader kent mij ook.’
‘Ja, maar niet echt. Hij heeft u weleens gezien. Ik bedoel, zoals ik.’
Ze lachte. ‘Oh mijn kind, je moet je ouders niet altijd geloven.’
Ik zweeg en keek fronsend door de kamer. Opeens voelde ik me zeker van mezelf, stond resoluut op, maakte een ronde door de kamer en bestudeerde de meubels, schilderijen, de schoorsteen, het kleed, de klok, de keuken. Daarna liep ik terug naar het dametje, plofte weer neer op de fauteuil en vroeg:
‘Hoe kent u mijn vader?’
Ze legde voor het eerst die avond haar breiwerk neer.
‘Dat zal ik je vertellen, als je me belooft direct daarna naar het lager te gaan.’
‘Dat beloof ik!’
‘Oké. Waar zal ik eens beginnen. Nou, jouw vader, dus. Uhm…’
Het schoot nog niet erg op.
‘Laat ik maar eens beginnen met…’
‘Met…?’
‘Met… Wacht. Kun je Hélène niet even erbij halen? Die vertelt veel beter. Onthoudt ook nog van alles. Die deur daar.’
‘Wilt u dat ik haar wakker maak?’
‘O zeker.’
‘Maar…’
‘Geen zorgen, ze slaapt wel weer bij.’
Drie grote bedden, twee bezet. Hoe wist ik nou wie Hélène was?
‘Hélène?’ fluisterde ik. Het bed rechts bewoog. ‘Eeuw?’ klonk het.
‘Uhm, we hebben u nodig…’
Achter Hélène aan liep ik de woonkamer door.
‘Maar dat is Hélène niet, mijn schaap. Wek de andere.’
‘Hélène?’ fluisterde ik weer.
De drie oude dametjes zaten elk in hun fauteuil, ik was er in kleermakerszit voor gaan zitten.
‘Nou…eens even kijken’, zei Hélène. Ze schoof heen en weer in haar stoel en wreef over haar bovenarmen. ‘Kun je niet wat dekentjes over ons heen leggen?’
Ik stond weer op, trok de plaids van de bedden, legde er een over elk van hen en ging weer voor ze zitten.
‘Nou’, zei Hélène weer. ‘Het begon in het bejaardentehuis.’
‘Ee ee’, onderbrak het kleinste dametje. ‘E eòn eel eerer.’
‘Sorry?’ vroeg ik.
‘Ze heeft haar kunstgebit niet in. Ligt op het nachtkastje. Rechter bed.’
‘Het begon veel eerder, zei ik’, hervatte het kleinste dametje. ‘Het begon…’
‘Het begon bij jouw kleindochter, Rose,’ zei Hélène.
‘Wat begon bij mijn kleindochter?’, antwoordde het dametje met de vlecht.
‘Het verhaal.’
‘Oh ja. Het verhaal. Ja. Nou, mijn kleindochter…’
‘Zou ik het niet vertellen?’, onderbrak Hélène.
Met een luide zucht liet ik me op de vloer rollen. ‘Maar u schiet ook niet op! Ik bedoel, als ik morgen nog een berg moet beklimmen, dan wordt het zo wel krap!’
Ze moesten alle drie om me lachen. ‘Oké, oké,’ begon Rose eindelijk. ‘Zo ging het: mijn kleindochter zorgde al een jaar of drie zo dagelijks een beetje voor me. Omdat, ach, je weet wel, dingen gaan toch even een stukje lastiger op onze leeftijd. Nou, op een dag kwam ze huilend bij me aan omdat ze me in het bejaardentehuis ging stoppen. Ze kon niet anders zei ze, het arme kind, want ze had absoluut geen tijd meer voor me en haar ouders… nou goed. Uit medelijden met haar ben ik gegaan. Een dagje. Om met Hélène en Brigitte meteen maar een ontsnappingsplan te bedenken.’
‘Brigitte?’ vroeg ik.
Ze knikte naar het kleinste dametje. ‘Deze twee hier, die zaten al maanden te popelen om ervandoor te gaan.’
‘En toen?’
‘En toen… nou goed, vooruit, ik zat er iets langer dan een dag, misschien een maand… Toen kwam mijn kleindochter weer langs en zei ik haar dat we alle drie mee zouden gaan.’
‘Waarheen?’
‘Naar de hut.’
‘Welke hut?’
‘Deze hut.’
‘Deze hut?’
‘Jazeker.’
‘Hoezo naar deze hut?’
‘Omdat mijn kleindochter hier werkt.’
‘Niet waar. Wie dan? Waar dan?’
Weer lachten ze alle drie. ‘Vind je niet dat de waardin een beetje op me lijkt?’
Verward bestudeerde ik haar gezicht. Maar wacht. Dan was Rose dus de oma van de waardin.
‘Maar u bent de oma van de waardin!’
‘Ja lief’, lachte ze, ‘ben je er nu al achter?’
‘Maar… Ze hadden gezegd dat… Maar… Mijn vader…’
‘Je vader heeft de helikopter geregeld. Daarmee heeft hij de waardin erg gecharmeerd. Hij heeft zelfs nog het een en ander opgeknapt in ons appartement.’
‘Een helikopter…Maar hij wist dus… alles.’
‘Oh jazeker.’
‘Ze hebben me voor de gek gehouden.’
‘Jazeker.’
‘Argh! Ze hebben me heel erg voor de gek gehouden!’ Ik stond op en liep met gebalde vuisten door de kamer. ‘Er zijn dus ook geen fauteuils in de grot bij Pointe Louise?’
‘Je zou wat minder goedgelovig moeten worden, Marie.’
‘Ja maar…Aargh!’
Ik pakte mijn breiwerkje, schoof een stoel naar achter in de keuken en begon boos te breien. De waardin! Het was haar bloedeigen oma!
Tien minuten verstreken. Twintig misschien wel. Mijn breiwerk zat vol fouten.
‘Hadden we niet gezegd dat je naar het lager zou gaan?’
‘Nee.’
‘Marie?’
‘Nee. Nu is alles anders. En mijn vader is nog stommer dan ik dacht en de waardin ook. En nooit ga ik mee naar Point Louise. Ik blijf hier.’
De drie dametjes bleven stil en ik breide boos door.
‘Marie?’
‘Nee!’
Deel V.
Ik gaapte. En nog eens, en nog eens. Het liep tegen een uur ’s nachts en mijn ogen prikkelden. De drie dametjes waren in slaap gevallen, het had geen zin meer om boos door te breien, ik liet mijn breiwerk achter op de keukentafel en kroop naast Rose in de fauteuil.
De volgende ochtend werd ik wakker in het lager.
Wacht…
Had ik gedroomd?
Ik liep naar beneden en trof de hut leeg aan. Geen waardin in de keuken, geen toeristen op het terras. Op blote voeten liep ik over de stenen naar de achterkant van de hut en trok aan de hendel van de deur. Op slot.
‘Ah maar jullie zijn hier!’ riep ik uit. Ze zaten op het bankje in de zon. ‘Waar zijn de anderen?’
Mijn vader was me die ochtend vroeg gaan zoeken en had me niet geheel tot zijn verbazing gevonden in het appartement. Ook zijn koplamp en donsjas trof hij daar aan. Omdat hij alle slaperige dametjes naar bed had moeten begeleiden en mijzelf naar het lager had getild, waren ze een half uur later dan gepland naar Pointe Louise vertrokken. Zo vertelde hij me die middag.
Ik luisterde maar met een half oor, want ik had een plan.
Die avond moest hij me weer zoeken en liep al snel naar het appartement, waar niemand meer aanwezig was. Op de keukentafel lag echter een briefje. ‘We zijn vertrokken naar Refuge de Pelvoux en beklimmen morgen de Sialouze. Groetjes.’ Met een flauwe glimlach liep hij alle kamers door, maar toen hij alleen een rondslingerend roze breiwerkje op het toilet vond, lachte hij iets minder. Hij zocht in een grote cirkel rondom de hut, ging alle lagers af en werd steeds iets witter. Niemand op het bankje tussen de rotsen, niemand in de opslag, niemand op het terras. Hij keek zelfs onder de tafels en in de manden met spelletjes. ‘Misschien zijn ze echt naar Sialouze…’, suggereerde de waardin zachtjes terwijl ze in een soep roerde.
‘Dat kan helemaal niet. Hoe wil je nou dat die drie… Een helikopter?’
‘Nou ja… misschien. Misschien hebben ze je vriend wel gebeld.’
‘Dat had ik wel gemerkt… Gehoord…’
‘Denk je?’
‘Dat had ‘ie nooit gedaan. Zonder mijn toestemming.’ Zijn vriend nam niet op.
‘Denk je nou echt dat ze…?’
‘Bel anders de hut.’
Hij belde de hut. Die hadden ’s morgens een reservering ontvangen, maar het viertal was schijnbaar nog niet aangekomen.
‘Dat kan toch niet!’ riep hij uit. ‘Wat willen ze daar nou in vredesnaam doen?’
Hij liep rood aan, ijsbeerde door de keuken, begon een tas in te pakken en bleef maar mompelen dat het echt niet mogelijk was.
‘Zouden ze zijn gaan lopen? Dat zou toch echt te gek voor woorden zijn.’ Bezorgd keek hij op zijn horloge, daarna naar zijn waardin.
‘In dat geval haal je ze snel genoeg in’. Hij zag niet dat ze een klein beetje moest lachen. Vlug sprong hij in zijn bergschoenen, gaf haar een kus en zei met een grote frons op het voorhoofd dat hij haar op de hoogte zou houden.
Zodra hij de deur uit was fluisterde ze: ‘Hoe ver willen jullie dat hij gaat?’
‘Op zijn minst een half uur’, zei ik stoer terwijl ik uit de voorraadkast tevoorschijn kwam.
‘Doe maar een uur’, zei Hélène terwijl ze haar rok afklopte. ‘Dat vind ik wel gepast.’
‘Helemaal tot Refuge du Pelvoux. Dan leert hij vast en zeker dat hij nooit meer zijn dochter voor de gek moet houden’, zei Brigitte terwijl ze haar knot terug bovenop het hoofd duwde.
Plotseling twijfelde ik en keek naar Rose, die mijn gezicht las en zei: ‘Ga achter hem aan, kind.’
Ik sprong in mijn huttensloffen en rende de deur uit.
‘Zo’, zuchtte Rose. ‘Breiwerkje, iemand?’
Wat ze echter niet wisten was dat de hut er bij terugkomst heel anders uitzag.
Maar daarover volgende keer meer (ah toe Ruby … / ik zag overigens ook mooie breifoto’s van je; je hebt het van geen vreemde :-).
Hahaha oké, misschien beleven ze op een dag nog wat avonturen, dat viertal. Ben ook wel aan ze gehecht geraakt.
Mijn eigen breien staat helaas weer op een laag pitje maar wie weet, begin ik vanavond weer iets. Toevallig nog een muts nodig?