
Leeswaarschuwing: Dit verhaal bevat een hoge dosis informatie die uiterst oninteressant zou kunnen zijn voor mensen die niet skiën.
Sinds ik een nieuw paar skitoerschoenen heb gekocht, sta ik voor een iets wat lastige keuze. Alhoewel ik normaal gesproken niet bijzonder gepassioneerd over materiaal zou schrijven, kan ik me nu toch niet inhouden. Het is namelijk wel leuk, dat staaltje techniek tussen ski en voet.
Voor zij die de skitoerschoen niet goed kennen, hier eerst kort een omschrijving.
Tijdens een skitocht moet de skitoerschoen zelf omhoog lopen. Iedereen die welleens onverhoopt een flinke afstand heeft overbrugt op pisteschoenen, weet dat ze er niet voor gemaakt zijn. De skitoerschoen wél. Die loopt omhoog en skiet naar beneden.
Voor het omhooggaan is de schoen flexibel, bijna als een ‘echte’ schoen, en gelukkig een stuk minder zwaar dan de pisteschoen. Voor het afdalen is de schoen echter stijf, met de mogelijkheid tot een solide druk van het scheenbeen op de ‘tong’ van de schoen (languette in het frans, de voorflap), ongeveer zoals in een pisteschoen. In de skitoerschoen zit daarom een mechanisme dat de modus van de schoen verandert van ‘klimmen’ naar ‘dalen’.
Alhoewel de technologie achter de skitoerschoen elk jaar verbeterd, waarover bergmateriaalfanatici gesprekken kunnen voeren die in principe geen einde hebben (ongelofelijk), komt de keuze voor een toerskischoen aan op een compromis: lichte, flexibele schoenen zijn minder rigide voor de afdaling, maar rigide schoenen voor de afdaling zijn zwaarder en minder flexibel voor de beklimming. Bij aanschaf van een skitoerschoen moet je dus bepalen waar je zo ongeveer de balans wilt hebben (meer comfort voor omhoog of meer rigiditeit voor naar beneden, of uiteraard iets in het midden). Het gewicht kan varieëren van nauwelijks een kilo tot een kilo of vijf, de schoen in daalstand kan stijf zijn een als echte pisteschoen of slap als… soep.
Deel van deze keuze is zeker ook de prijs, die flink kan oplopen.
Tweedehands toerschoenen van vijftig euro zijn zeker te vinden, maar het risico voor die prijs is dat ze zwaar of slap zijn (meestal zijn het modellen die nog niet hebben genoten van de technische vooruitgang in skitoerschoenland). Skiën op een soepschoen, met name als beginner, is écht een stuk moeilijker dan skiën in een pisteschoen. Off-piste skiën is daarbij überhaupt al vrij uitdagend – denk aan sneeuw met een laag ijs erbovenop – waardoor het plezier tijdens een afdaling met twijfelachtig materiaal soms ver te zoeken is.
Beginner, pas op voor de soepschoen (ik spreek uit ervaring).
Het andere uiterste is te vinden bij de schoenen van Pierre Gignoux: Handgemaakt, carbon, vederlicht en tegelijkertijd ongetwijfeld stijf als recent gestort beton rondom een nog warme voet, een prijs die kan oplopen tot bijna 2000 euro. Ik ken niemand die zich aan dit paar waagt, maar kan me voorstellen dat ze in de wereld van skitoercompetitie veel voorbijkomen.
Examenkandidaten voor de ENSA besteden bij de aanschaf van een nieuw paar zo tussen de vier- en zeshonderd euro (gelukkig zit er vaak korting op). De nadruk ligt bij ons behoorlijk op de afdaling, waardoor we vrij stijve schoenen kiezen die misschien iets zwaarder zijn voor de beklimming. Voor de geïnteresseerden: Populair zijn Tecnica Zero G, Scarpa Maestrale RS, Scarpa F1, Salomon MTN.
(Sommige voeten passen overigens beter bij de vorm van sommige merken).
Nu heb ik een opleider, Yann Mimet de Magiër, die prachtig zou kunnen afdalen op een paar Crocs vastgetaped aan twee grote pollepels. Hoe beter je skiet, hoe sneller je weg kunt komen met een paar schoenen dat niet persé heel vriendelijk is voor de afdaling. Met dat in gedachten koos ik vier jaar geleden voor de Dynafit Vulcans: 3,2 kilo, vrij zwaar en wat minder flexibel voor de beklimming maar heel rigide voor de afdaling. Kortom, goed voor iemand die in principe nog moet leren skiën.
Mijn Vulcans begonnen echter zorgwekkende ouderdomstrekjes te vertonen en daarom dacht ik begin dit seizoen, optimist die ik ben, de balans te kunnen verschuiven naar een lichtere schoen: De Scarpa F1, 2,2 kilo en een stuk meer bewegingsruimte voor de beklimming. Daarbij kost het omzetten naar daalstand me zo’n dertig seconden (in vergelijking met de Vulcans: minuut of vier? Relevant voor een examen!).
Trots op mijn nieuwe schoenen presenteerde ik mezelf deze CRET aan het skistation, om vervolgens applaus te ontvangen van mijn opleider wegens de magistrale valsessies die ik voort wist te brengen. Kortom: Ik moest er nogal aan wennen. Vaak vond ik mezelf terug met mijn gewicht naar achteren, gedoemd om elke hobbel of bobbel als fataal te ondergaan, constant in gevecht om mijn balans te behouden. Waar ik in de Vulcans mezelf eenvoudig kon vastplakken aan hun enorme, rigide languettes en me zodoende door het terrein kon navigeren, voelde ik me in de F1 als een rubberbootje op een oceaan in noodweer.
Het heeft de hele stage gekost om aan de schoenen te wennen en mijn stabiliteit terug te vinden. Toch sta ik in de Vulcans vooralsnog iets sterker. De vraag is nu natuurlijk: Op welke schoenen zal ik me de rest van deze vreemde (!!) skitijden voorbereiden?
Het verschil tussen de twee schoenen tijdens de beklimming is best relevant, want 1500 hoogtemeter op de F1 bespaart me energie die ik goed kan gebruiken tijdens de afdaling. Zal ik echter dusdanig aan ze kunnen wennen, dat ik ze zelfs mee durf te nemen naar een eng couloir vol obstakels met twee kritische examinatoren aan de bodem?
(Kleine kanttekening: Ik vind mijn nieuwe schoenen heel mooi.)
(Nog een kleine kanttekening: Ik heb geen idee in welke mate de productie van al deze schoenen en hun materialen schade toebrengt aan het milieu, een milieu waarvan de conservatie nogal belangrijk is voor toerskiërs. Dat is dus nog om uit te zoeken.)
Inderdaad, niks voor mij, maar toch leuk geschreven 🙂