Het is half vijf’s ochtends wanneer ik het balkon opstap, zo donker dat ik tegen een paar ski’s oploop. De maan verlicht niets, de straatlantarens staan uit. Voorzichtig stap ik over de harde sneeuw van onze dorpspaden, langs de kerk, de verlaten bakker, de gesloten bar. Ergens daarachter staat mijn auto. Bij het opentrekken van het portier weet ik pas zeker dat het de mijne is, omdat een tiental enorme gedroogde zonnebloemstelen nog steeds op de achterbank wacht om weggegooid te worden en oplicht in het vage schijnsel van mijn telefoon.
De dodekattenkippenweg leg ik in mijn eentje af, de enige wakkere ziel onder een sterrenhemel. Briançon staat pas over een uur of drie op. Ik moet denken aan die keer dat ik met Thomas de markt in Gap deed en we om zes uur ’s ochtends langs Guillestre reden. Vlak voor het opkomen van de zon liepen toen twee paarden over de rotonde naast het dorp. Zij namen rechtsaf, wij rechtdoor.
Vroege ochtenden hebben iets dat andere dagdelen niet hebben; alsof er dingen gebeuren die wij mensen niet horen te zien.
De magie valt in duigen op de parkeerplaats van het winkelcentrum, waar twee auto’s en twee vrachtwagens me ronkend voor zijn. Een meisje niet veel ouder dan zestien houdt de deur voor me open. Ik volg haar door een enorme, schemerige loods met vier meter hoge stellages, een kleine deur door richting de personeelskamers. Ze geven me een paar stevige schoenen en een rode fleece met de woorden ‘stel mij gerust een vraag’ op de rug. Hier is je kluisje, hier nemen we pauze. Vanaf nu ben ik vakkenvuller bij Carrefour.
Toen ze me zeiden dat ik op ‘vers’ zou staan, had ik groenten in gedachten gehad, kleurrijke paprika’s, torens van prei, glimmende aubergines, bakken met ui en knoflook. Tot mijn teleurstelling volg ik team Vers naar de schappen met yoghurt, kant- en klare maaltijden, vlees, kaas. We krijgen allemaal een sectie producten toegewezen waarvan we systematisch de data controleren. Twee yoghurtjes redden het niet, ik leg ze in het winkelwagentje dat bestemd is voor de voedselbank (zoiets hoor ik de Vers-leider zeggen).
Dan komen de pallets aangereden. De ene na de andere. Met minstens vijftien man sorteren we de producten op hun toekomstige afdeling, als nieuwkomer heb ik geen idee wat waar hoort. Zo om de minuut vraag ik aan iemand op welke stapel ik de prefab paella, de humus, de worst moet leggen. Er wordt verder niet veel gepraat, misschien omdat het half zes ‘s ochtends is.
Mijn directe leidinggevende heeft een lange paardenstaart en vult al twintig jaar vakken bij Carrefour. Zijn leidinggevende lijkt me zo’n negentien jaar oud, een gezicht dat nog geen enkele volwassen trek heeft opgedaan. Hij studeert commerce. Samen met een ronde vrouw van één meter vijftig, te klein voor alle bovenste schappen, word ik de afdeling over gestuurd. Ze moppert veel omdat ze haar een week geleden weghaalden bij Brood, en daarna bij Pasta, om nog onduidelijke redenen.
Tegen het eind van de ochtend roepen ze ons naar Diepvries. Ik open tientallen, honderdtallen kartonnen dozen en leg de bevroren groenten, zakken friet en heel, heel veel steaks achter het juiste etiquet. Mijn vingertoppen beginnen hun doorbloeding te verliezen; hoe kouder ze worden, hoe pissiger ìk word op de steaks.
Meermaals stel ik vast mijn nieuwe baan niet te kunnen verantwoorden. Het Koninkrijk der Verpakkingen met hier en daar een schap vol dierenleed, ikzelf als piepkleine schakel tussen product en consument. Een lacher van een vegetariër, dat ben ik, zo één die naar de Biowinkel gaat om daar met een hoop zelfverheerlijking producten in bulk aan te schaffen. Die ochtend nog, jongens en meisjes, legde zij steak na steak precies zo neer dat men verleid werd er meteen maar drie voor de prijs van twee aan te schaffen. Voor de kerstvakantie. Gezellig.
Tijdens de pauze kleurt de personeelsruimte rood van alle fleecevesten. Iedereen kijkt op zijn telefoon, niemand praat. Ik probeer de koffie en heb spijt van de veertig cent die ik ervoor geruild heb met het koffiezetapparaat, leun daarna tegen de muur en wacht ongeduldig op het moment waarop ik weer vakken mag vullen.
Misschien moeten ze allemaal nog wat loskomen. Misschien moet ìk nog wat loskomen.
Een beetje suffig rijd ik om tien over elf ‘s ochtends door Briançon. Het licht is fel, het krioelt van auto’s en mensen, gepraat en getoeter klinkt dwars door het blik van mijn auto heen. Halverwege de Dodekattenkippenweg denk ik weer aan die twee paarden die Thomas en ik zagen bij Guillestre. Waar kwamen ze vandaan, waar gingen ze heen?
De vroege ochtend verkies ik even boven het leven in daglicht. Het zal wel zijn omdat ik moe ben.
Published on December 14, 2020
O Ruby, wat ben jij moedig. Dat je dit zelfs probeert! Maar weet je, dit is vast een ervaring die in één van je boeken een plaats zal krijgen.