Ik was bang om terug te keren naar Briançon en had er nog reden toe ook. Fieke zette me af bij mijn flat en zodra ze wegreed kwam ik – poef – op de bodem terecht. Daar bleef ik liggen, en daar lig ik nog steeds.
Het is eigenlijk gewoon te moeilijk, alles bij elkaar. Afgelopen maand speelde zich af in de absurde nasleep van het ongeluk, een soort parallel universum waar men ons in de gaten hield en we zelf niet verder keken dan een paar uur vooruit, waar ik een tijdelijk doel vond in mijn eigen verdriet en het bizarre gegeven van het nog in leven zijn (en het dus in leven blijven).
Maar nu ben ik in de realiteit afgezet en die is anders. Die is hard. Ik heb geen geld, geen vast adres en geen enkel idee van de toekomst. Het geschifte en onzekere pad dat ik in het verleden koos en dat me naar mijn huidige onmogelijke uitgangspositie heeft geleid, kon ik voorheen makkelijk aan, want ik had een mentale buffer waar ik me al tien jaar lang over verbaas. Sinds het ongeluk verkeer ik in een totale filosofische crisis en is de mentale buffer absent. De rek is uit mijn denken, mijn eigen hutspot van een leven zegt me werkelijk niets.
De bodem.
Het punt met een bodem is dat je niet zozeer lager kunt. Je kunt er blijven rondhangen, misschien op zoek naar een klein deurtje waarboven ‘makkelijke uitweg’ geschreven staat (te onderscheiden van ‘definitieve uitweg’: de bodem is toch nog relatief), maar dat deurtje bestaat niet, en rondhangen op een plek waar je je nooit goed zal voelen heeft geen zin.
Dus wat dan? Wat heeft wél zin?
Languit op de bodem kan ik mijn ogen sluiten en de contouren van mijn oude liefdes terugvinden: de mensen, bergen, muziek, sensatie van vrijheid, het leven zelf. Maar zodra ik mijn ogen open en mezelf weer op de bodem terugvind word ik toch weer verlamd door de zinloosheid van het geheel boven me. Ik heb behoefte aan een sterke hand die me in de kraag grijpt en me terug op mijn pootjes zet, die een richting op wijst en zegt ‘daar is je paadje, Ruby, volg het maar’, maar ik weet dat ik het uiteindelijk zelf moet doen. Ik moet opkrabbelen. En gewoon maar ergens beginnen.
Er is alleen maar een weg omhoog.