In de voorkamer stond een piano, een bijzondere piano, een model dat voor mij normaal was maar dat ik nooit ergens anders heb gezien. Soms lag er een kat op. De muur achterin de kamer was bedekt met rijen boeken, links ervan stond een oud bureau met lades die je kon vergrendelen met zware sleutels. Vetplanten in de vensterbank, een mand met kranten, stapels tijdschriften op de glazen bijzettafel, een platenspeler en torens van cassettes en cd’s, een kleed op de donkere houten vloer en een wandtapijt waar ik niet goed genoeg naar gekeken heb, met zwart witte patronen, ik denk Afrikaans. Een schilderij waar ik niet genoeg naar gekeken heb. Een bruinleren bank waar losgeld van papa in verdween en een stoel in de hoek naast het raam waardoorheen ik vaak staarde.
De vloer kraakte vlak na de deur. Mama las een boek, papa las een boek, het was er altijd rustig en het rook naar de voorkamer. Klassieke muziek. De warmte van mijn ouders.
In de andere kamer was alles anders; daar stond de tafel waarin we mochten zagen, hing onze zelfgemaakte kunst en aten we op gehaaste dagen macaroni met kaas en ketchup voor de televisie. Daar was altijd iets kwijt en lieten wij als kinderen te vaak onze rommel achter. Vriendjes en vriendinnetjes klopten op de keukendeur, Mama zette koffie, wanten droogden op de verwarming, katten vielen de bank aan, glazen deuren openden naar de zomer in de achtertuin, verjaardagslingers bleven wekenlang hangen. Ook daar werd gelezen, maar daar werd ook afgeleid. Discussies over hockey, over een stuk in de krant, tussen mijn broer en zus, ik deed nooit zo mee want ik droomde als kind. Ik droom nog steeds als volwassene.
En nu droom ik van dit huis.