In de vallei van Champoleon lijkt de rivier van zilver. De bergen hebben alle kleuren van de herfst, behalve hun toppen, want die steken uit in winter. Door de velden op de vlakte rennen lammetjes in kleine kuddes achter elkaar aan, tussen hun grazende mammies door, in de warme gloed van de laatste zonnestralen. Mijn handen zijn koud. Als ik voorbij een boerderij fiets, met de wangen rood van inspanning en mijn rug nat van het zweet, kijkt een tandeloze boer me grijnzend na.
Twintig seconden later trap ik abrupt op de rem. In het gras rechts van me ligt een gigantisch schaap op haar zijde. Uit haar achterwerk steekt iets geligs dat onmiskenbaar geboren wil worden. Ik stap van mijn fiets en staar het schaap aan, en zij mij, tot ik me realiseer dat die tandeloze boer nog in de buurt moet zijn.
‘Uh… volgens mij bevalt uw schaap.’ De kleine, bolle man met wollen pet en twinkel in de ogen sjokt op me af. Hij kijkt zijn veld in, zet zijn handen in zijn zij en vraagt, zonder zijn blik af te wenden, of ik het leuk zou vinden om met hem mee te komen. We stappen een net over en benaderen voorzichtig het schaap, dat net buiten de kudde ligt te grazen en zich niet om de bevalling lijkt te bekommeren.
De kudde ziet ons aankomen en schiet in beweging, waardoor het schaap opspringt en haar vriendinnen achterna hobbelt. Met, zo zie ik nu, een heel lamshoofd dat naar buiten steekt en onder haar staart mee zwiepert. Ik laat de boer erachteraan hollen en zie ze in de verte verdwijnen, en dan weer verschijnen, met het bevallende schaap dat nu samen met de anderen recht op mij afkomt.
‘Je vais chercher Toby’, verzucht de boer na een drietal rondjes. Hij opent de deur van een stinkende oude truck naast het veld. Zijn border collie springt enthousiast van de passagiersstoel en sprint er meteen vandoor. ‘Nee, Toby, kom hier. Kom hier Toby, spring over het hek. Toby! Toby!!’
Ik ben al lang geen toeschouwer meer en ren samen met de boer en zijn hond zeventig-en-een-half schaap achterna (daarbij moet ik zeggen dat ik effectiever ben dan Toby, want Toby vind het leuk om door het gras te rollen). Als al het wol eenmaal in een hoek van het veld bijeen staat, weet ik ons bevallende schaap er niet van tussen te halen, maar de boer wel. Hij grijpt haar vakkundig bij de billen, rolt haar omver en wenkt me.
‘Het lam ligt verkeerd om.’ Voor ik het weet zie ik zijn handen verdwijnen in het lijf van het schaap. Een pootje floept tevoorschijn, een ander ook. Hij pakt ze bijeen en trekt het lam met een flinke ruk de wereld in. Oh God. Moeder kreunt en laat het hoofd vermoeid tussen het gras poffen. ‘Leeft het nog?’ vraag ik verbaasd. ‘Ja ja’, antwoord de boer terwijl hij het lam liefdevol naast het hoofd van de moeder legt. En ja hoor, het leeft. Het ademt en kronkelt, een geel, slijmerig, bottig hoopje met waterige blauwe ogen die schrikken van het daglicht. Moeder verzamelt haar krachten bijeen en likt dan haar monster schoon.
‘Quel miracle’, verzucht ik.
Toby stort zich op de placenta. Ik stap terug op mijn fiets en word bedankt door de boer, want, zegt hij, ik heb het lam gered. Hij had de bevalling niet opgemerkt en het lam was er alleen zeker niet uitgekomen.
Met een grote, grote grijns fiets ik dieper de vallei in, langs de zilveren rivier en honderden lammetjes links en rechts die zich plotseling voordoen als mijn lievelingsdieren. ‘Il est debout!’ roept de boer als ik hem tref op de terugweg. Het lam staat naast zijn moeder, wankelend op vier veel te lange poten, nog steeds zo geel als een kanarie.
‘Dag lam,’ zeg ik. ‘Welkom in deze prachtige wereld.’
Prachtig, hilarisch en ontroerend. Zowel de gebeurtenis als je schrijven!
Ruby de schapenredster! (Als je hem mag adopteren stel ik mijn tuintje wel beschikbaar 😄)