Ik heb in Nepal bijna evenveel baby’s als jonge vrouwen gezien. Baby’s maken deel uit van het straatbeeld. Van de samenleving. Je ziet ze en ze zien jou, omdat ze vastgeplakt aan hun moeder gaan waar zij gaat en zien wat zij ziet. Ze kijken niet naar het dak van een kinderwagen maar rechtstreeks de wereld in.
Hun oudere broertjes en zusjes zijn eveneens in grote getalen aanwezig. Waarom? Misschien zijn er meer kinderen in Nepal dan in, laat ik zeggen, Nederland. Misschien vindt een groot deel van het Nepalese leven buitenshuis plaats, op straat, waar de temperatuur aangenaam is. Misschien concentreren Nepalese ouders hun kinderen niet in een crèche.
Het lijkt echter alsof ze alle vervelende, luide, lelijke kinderen in achterkamers verstoppen, ver buiten het oog van toeristen. Want diegene die we wel zien, zijn onwaarachtig schattig, rustig en op hun plek. Natuurlijk is het makkelijk om – als Hollander met een kinderwens – de exotische koppies met die prachtige bruine ogen en zwarte piekharen te adoreren, maar geloof me, ze hebben bijna iets spiritueels.
Omdat ik gedurende mijn reis versuft gevangen zat in de rol van toerist, heb ik geen idee hoe moeders en vaders achter de schermen met hun kinderen omgaan. Maar dit is wat ik wel gezien heb: De kleintjes zitten in de doek, op schoot, kruipen rond of worden doorgegeven. Diegene die lopen, lopen los. Vrij. Ik heb ze wel zien huilen, maar geen grote mond zien opzetten. Ik heb ze zien vallen en zien opstaan, zonder te kijken of er een mammie was die hen kon troosten. En weet je wat? Kinderen lopen niet zomaar onder een bus. Ze vinden hun weg terug naar huis. Ze kunnen zichzelf en elkaar prima vermaken.
Ik ben geen moeder en durf mijn bek niet open te trekken over de juiste wijze van opvoeden tot ik zelf met zo’n monster moet dealen. Noch ben ik Nepalexpert (vergeef me als de jeugd van Nepal bewezen en integraal diepongelukkig is). Maar ik heb het vermoeden dat ze in Nepal iets beter begrijpen hoe je een nieuw zieltje aan de wereld voorstelt. Ze worden niet aanbeden van boven hun koninklijke, smetteloze bed op wielen, dat overigens volslagen nutteloos zou zijn gegeven de slechte wegen. Ze zijn meer… zichzelf. Van zichzelf. Op avontuur. Mee op reis met hun papa’s en mama’s – zegt Marcel altijd.
Goed, de samenleving is er ongetwijfeld op ingericht. Een Westerse advocate kan moeilijk met haar kind op de rug een pleidooi in de rechtbank houden of de baby even aan haar zus geven. Een vierjarige kan niet alleen op tocht gaan door Amsterdam, want de buurtbewoners draaien hun leven achter gesloten deuren, waar ze moeilijk kunnen zien welk wondertje de straat oversteekt. Die zou er daadwerlijk alleen voor staan.
En eerlijk gezegd waren het voornamelijk vrouwenhanden die de kinderen doorgaven. Vrouwenogen die ze in de gaten hielden. Moeders, die misschien een heel ander leven in gedachten hadden.
Maar die kinderen hadden iets bijzonders. Hun aanwezigheid op aarde leek al duizend jaar in de planning te liggen, en de ouders leken daar op de een of andere manier naar te handelen. Mijn beeld is ongetwijfeld vertekend, maar mocht ik zelf zo gelukkig zijn om op een dag een prijskonijn op te voeden, dan houd ik de mama’s van Nepal in gedachten.