Een kleine aanvulling op De mode van outdoor
Laatst klom ik een emotioneel zware route op een wand gelegen achter een boel groene begroeiing. Het suikerniveau in mijn bloed was na afloop zodanig geslonken dat ik een vreemd energetische ‘up’ kreeg. Ik was roekeloos en irrationeel. Mijn dure, dure dons hing om mijn schouders terwijl ik door de bosjes rende. Een tak met scherpe doornen, boosaardige tentakels, greep zich in haar vast en mijn hart brak.
Het is niet het bestaan van zulke takken, wat mijn materiaal bedreigt. Het is mijn eigen beschermend vermogen, in klimcontext immer fluctuerend. Als ik maar moe genoeg raak kan het hele ‘zorgvuldig met materiaal omgaan’ me ofwel geen moer schelen, ofwel buiten mijn rationele vermogens liggen.
Terwijl ik nu verdrietig naar al mijn beschadigde pareltjes kijk vraag ik me af hoe wijs het voor mij is nogmaals aan dergelijke investeringen te gaan. Ik wil niet dat er donsjes uit mijn donsjas ontsnappen. Ik wil geen water rond mijn slaapzak en geen butsen op mijn helm en geen krassen op mijn bril en geen modder op mijn schoenen.
Het is al lastig genoeg om voor mezelf te zorgen. Om niet gebutst en gekrast van de wand te komen. De zorg voor materiaal heeft geen prioriteit. Of ‘t moet ijzersterk zijn, of ‘t moet kapot mogen: Anders mag ik er geen cent meer aan besteden.