USC. De twaalf deelnemers van de voorklimcursus vallen bij bosjes uit de wand en ik ben hun instructeur (in opleiding). Ik zet alles op alles om me als zodanig op te stellen, maar ik moet mijn houding bewust blijven corrigeren. Wanneer een cursist naar me toekomt en vraagt waar setjes liggen, denk ik in eerste instantie: ‘Weet ik veel, vraag een instructeur.’
USC gaf gelegenheid aan mijn eerste sportklim in ASAC-context, wat zich manifesteerde als esthetisch onverantwoord omhoog trekken en de vraag wat de lol hier dan weer van was. Gedurende mijn opleiding tot zelfstandige klimmer kon ik grenzeloos ontspannen als de recalcitrante consumerende weet-niets en ziet-wel. Veiligheid werd bepaald en in de gaten gehouden. Touwen en setjes kwamen op pootjes aangelopen. Grepen groeiden uit de wand in hun van nature logische sequentie.
Nu de groep cursisten zich leergierig voor me opstelt voel ik het conflict als een duiveltje op mijn schouder. USC als gebouw neemt gevoelsmatig elke grote verantwoordelijkheid weg, omdat ik er op significante momenten altijd onder anderen functioneerde. Een Jesper of Bas in de ruimte doet het duiveltje gieren, want dan helemaal schippert mijn positie tussen leidinggevende en consument.
Wanneer ik iemand corrigeer twijfel ik een kort moment aan mijn recht van spreken. Maar wanneer deze zich weer naar wand trekt en het esthetisch onverantwoorde zeulen voortzet, weliswaar veilig, word ik me bewust van mijn eigen ontwikkeling en voel ik mijn positie een greintje stabieler worden.