Blogs, Refuge
Comments 3

Moeilijke mannen



Op de ochtend van mijn eerste werkdag in het vluchtelingencentrum, vroeg een collega me of ik haar wilde helpen bij de ronde langs de kamers, want haar Engels was zo slecht. Achter de eerste deur die we openden, om half tien ’s ochtends, lagen zo’n tien mannen op veldbedjes te slapen. We spraken luid om ze wakker te maken, vroegen naar hun naam en legden ze uit dat er die middag een auto naar Lyon zou rijden met vier vrije plekken. Of ze naar Lyon wilden.

Het gros besloot ons te negeren, zij die zich naar ons omdraaiden keken boos, een enkeling sloeg demonstratief de deken over het hoofd. Mijn collega liet zich niet negeren en bleef zichzelf herhalen in haar Franse Engels (Franglais zeggen ze hier), ik probeerde met een man te communiceren die zich inmiddels half had opgericht en met opgetrokken wenkbrauw naar me keek. Hij sprak redelijk Frans. Ja, ja, ja, zei hij, het is goed, het is goed. Ja, ik kom mezelf melden, ja, ik ga weg. Ik zag aan hem dat hij wachtte tot ìk weg zou gaan, om door te gaan met slapen. Daarom zei ik dat ik hier was om hem te helpen. Daar moest hij breed om glimlachen (ik realiseer me nu hoe vaak hij dat al gehoord moet hebben). Wat is je naam – vroeg ik. Zijn antwoord maakte mannen aan het lachen waarvan ik niet eens wist dat ze naar ons geluisterd hadden. Ik werd voor de gek gehouden.

Uiteindelijk dropen we af.

Die interactie zette de toon voor hoe ik vervolgens met deze man en zijn vrienden zou omgaan. Ze maakten deel uit van een groep die al veel te lang was gebleven en nog veel te lang zou blijven, ’s nachts dronk en overdag de roes uitsliep, betrokken was bij steekpartijen en drugshandel, meermaals werd verdacht van stelen en rondliep door het gebouw alsof ze er de baas was – wat ze in zekere zin ook was. Ze hingen vaak in de ruimte bij de achteruitgang en knipten of schoren elkaars haar voor vijf of tien euro (afhankelijk van hoezeer ze je waardeerden), lagen onderuitgezakt op een bank die we uiteindelijk maar hebben weggehaald en rookten, soms buiten, soms uit het raam, soms binnen. Dan zei ik op luide, kwade toon dat ze niet binnen mochten roken en reageerden zij met ‘ja, ja, ja (oui madame)’, geduldig wachtend op mijn afgang om hun gedoofde sigaret weer aan te steken.

We noemden ze de maffia of de bende van de kapper. De kapper met zijn scheerapparaat en zijn vermoedelijke handeltje verdiende waarschijnlijk drie keer meer dan ik per dag. Iemand vroeg me gister nog: zouden ze zo ver zijn gegaan als mensen voor bedden laten betalen?

(Wat ze tevens deden is het volgende: zoeken naar de mooiste kleding in het kledinghok en die verkopen in Briançon. Wat een handige bliksems.)

Hoe meer incidenten, hoe bozer ik op ze allemaal werd. Alhoewel ik nooit echt tegen ze uitviel, was ik kortaf of negeerde ze vanaf het moment dat ik ’s ochtends binnenkwam. Ik nam me niet voor om onaardig te zijn, zag ook wel in dat hun situatie uitzichtloos was en waarschijnlijk altijd was geweest, maar het was alsof ik geen andere houding in mijn assortiment had liggen. Straatjongens uit Maghreb zonder toekomst in Frankrijk; niets in mijn leven had me op interactie met hen kunnen voorbereiden.

Het vervelendste was nog dat ik niet helemaal wist wie ongein uithaalde en wie, bijvoorbeeld, hielp in de keuken. Niet elke jongen begeleid door rapmuziek uit zijn telefoon, die onder een capuchon wijdbeens door het couloir liep, zette het ’s nachts op een drinken. Niet elke vriend van de kapper was geneigd om het mes te trekken. Niet elke Afghaan sprak de waarheid over hun rol in het conflict tussen verschillende groepen, sommige Maghrebanen speelden een cruciale rol in het behouden van de vrede. Ik reageerde gespannen op hen allemaal.

De kapper

Op een nacht raakte de kapper in gevecht en brak een aantal van zijn ribben, die dermate op zijn long drukte dat hij bijna niet meer kon ademhalen. De piepende, dubbelgeklapte man bracht ik de volgende morgen met spoed naar het ziekenhuis, in mijn auto, een enorme gestalte die er zo slecht aan toe was dat ik tijdens de rit hoopte dat hij bij bewustzijn zou blijven. Gelukkig was het ziekenhuis niet ver. Hij steunde vrijwel volledig op me toen we naar de ingang liepen, ik rook het wasmiddel van de refuge.

Een dag later kwam hij terug uit het ziekenhuis. De vrijwilligers lieten hem een aantal nachten uitrusten in het chalet, en telkens als ik langskwam richtte hij zich een klein beetje op (meer kon hij niet) om me te bedanken.

Ik merkte dat mijn houding als gevolg iets zachter werd, de interactie tussen de moeilijke mannen en mij misschien iets soepeler. Soms moest ik om ze lachen, soms zelfs met ze. Op relatief kalme toon vroeg ik ze hun sigaret te doven en legde uit waarom ze buiten moesten roken. Ik wist dat ze achter mijn rug gewoon doorrookten en me precies zo serieus namen als voorheen, maar ik voelde me in elk geval een stukje beter wanneer ik door de gangen liep.

Een paar weken later kroop de kapper terug op zijn troon, nog steeds wat krom. Hij wist een kamer voor zichzelf en zijn vrienden in te richten en ging door met het knippen en scheren van vluchtelingen. Al snel begon hij bekend te staan als de man die gemakkelijk zijn mes trok ’s nachts (hij ontkende) en leek bevelen uit te delen aan anderen. Mijn collega Lisa van de receptie sprak regelmatig met hem. ‘Ik bedoel, we weten allemaal dat hij weg moet. Maar die jongen is nog steeds geblesseerd en volledig in de war. Hij huilde vanmorgen, lijkt doodsbang om buiten te leven. Verslaafd, dat ook nog eens. Hij heeft écht hulp nodig.’

Het duurde niet lang voordat hij alleen nog kromliep binnen ons zicht. Wanneer hij onder vrienden verkeerde en niet doorhad dat we keken, had hij weinig last meer van zijn blessure.

Protocol

Het kostte mijn collega’s vele bijeenkomsten om tot een gezamenlijke beslissing te komen over onze aanpak van deze jongeren. Sommige wilden na elk gesprek de hele groep de volgende dag nog op straat gooien, sommige zochten naar oplossingen per geval. De messentrekkers en drugsdealers moesten eruit, daar waren we het allemaal wel over eens, maar wie precies, en hoe? Het gebouw was groot, er waren vier ingangen die vanwege brandveiligheid niet op slot konden en we hadden in het meest optimistische geval één nachtwaker voor drie nachten per week.

Samen met die nachtwaker ontwierpen we uiteindelijk een protocol en kregen direct de kans om het te testen. Wanneer iemand ’s nachts daadwerkelijk een bedreiging zou vormen en/of het mes zou trekken, zouden we wanneer nodig de politie bellen, en zo niet hem er ’s ochtends per direct uitgooien, en de dag erna weer, en de dag erna weer, en als het even kon zouden we hem hoogstpersoonlijk op de bus naar de stad zetten. De nachtwaker identificeerde die nacht drie jongens. Met een team van vier wekten we hen ’s morgensvroeg, hielpen hen bij het rapen van hun spullen (een tas met wat kleding, een telefoonlader en een tandenborstel) en begeleidden hen naar buiten.

Het was een ramp. De jongens zeiden sorry en we zullen het nooit meer doen en geef ons nog een kans. Buiten was het nog bitterkoud, de vroege morgen van Briançon. Wat zagen ze er plotseling jong uit.

Tegen het middaguur zaten ze beduusd in het zonnetje op ons terras, hun tas naast hen op de grond. We herhaalden dat ze hier absoluut niet welkom meer waren. Een van hen, een magere jongen in een okergele trui, leek in stukjes uiteen te breken. Spiertjes in zijn gezicht trilden, hij frummelde ongemakkelijk met zijn handen en keek ons niet aan. Zijn adem rook nog steeds naar alcohol. Via een vriend die was komen vertalen, zei hij dat hij zich niets meer herinnerde van de nacht en dat hij had gedronken omdat hij zulke grote problemen had, wat niet geheel onvoorstelbaar was (ik drink ook als ik in de shit zit, fluisterde Lisa in mijn oor).  ‘Mogen we op zijn minst een slaapzak meenemen, voor in het bos?’ Ik kwam terug met een drietal slaapzakken.

‘Geloofde je hem?’ vroeg ik Lisa achteraf. Haar antwoord: ‘Ik kies ervoor hem te geloven’.

Die avond voor het slapengaan dachten we allemaal aan het drietal buiten, maar de volgende morgen troffen we ze aan in het couloir van de refuge. Gelukkig maar, dacht ik. We betaalden hun ticket naar de stad en zagen ze die dag nog naar Marseille vertrekken.

Leerproces

De nachtwaker heeft afgelopen weekend zijn ontslag ingediend en komt dus niet meer terug. De nachten lijken desondanks rustig te verlopen. Wat er precies gebeurt wanneer werknemers en vrijwilligers het gebouw verlaten, weten we echter niet. De kapper heeft inmiddels zijn weg voortgezet, maar een nieuwe kapper is direct op het toneel verschenen. Nieuwe moeilijke mannen misschien ook, oude kunnen zomaar nog in Briançon rondhangen.

We constateren, improviseren, experimenteren en leren veel. Ik ben diep onder de indruk van mijn collega’s en vrijwilligers en heb er daarom eigenlijk best vertrouwen in, ondanks het feit dat het ons aan de kennis en ervaring ontbreekt om met dit soort problematiek om te gaan en we eigenlijk nog steeds niet helemaal met genoeg zijn. Twee nieuwe nachtwakers staan gelukkig in de planning, plus een drietal andere medewerkers. Maar we moeten wel genoeg tijd krijgen. Dat houdt vooral in dat het ’s nachts niet moet escaleren voordat we alles op pootjes hebben staan: geen zwaargewonden of erger.

Wat ik zelf inmiddels heb geleerd is dat het nooit helemaal perfect zal worden, en dat een zekere mate van chaos en improvisatie er nu eenmaal bij hoort. Wie er precies bij ons komt binnenwandelen, is elke dag weer een verassing, zowel wat betreft de vrijwilligers als de migranten. Laatst hadden we een volledig doorgedraaide Afghaan die met zijn gelach en geschreeuw binnen een halve dag de hele boel op zijn kop wist te zetten; daar valt geen protocol op los te laten. En omdat we een noodopvang zijn, nauwelijks getolereerd in Briançon, zullen we nooit de middelen hebben die het soort moeilijke mannen werkelijk nodig heeft: psychologische, psychiatrische of sociale hulp en het kleinste beetje begeleiding voor de jongeren, die echt nog niet zo verloren zouden hoeven zijn. (Wat er precies gedaan moet worden voor diegene die willens en wetens crimineel gedrag vertonen, dat weet ik oprecht niet. Confrontaties met hen stemmen me behoorlijk hopeloos.)

Ik heb tevens geleerd hoe verschrikkelijk moeilijk het is om mensen op straat te zetten en aan hun lot over te laten, al is het om bestwil van alle anderen. In een noodopvang kun je echter niet anders, het is het mindere kwaad.

En wat betreft mijn omgang met de moeilijke mannen: ik sta nog steeds aan het begin van mijn leerproces. Momenteel probeer ik vooral niet naar mijn eerste oordeel van iemand te handelen en ze allemaal een eerlijke kans te geven. Lisa is een groot voorbeeld voor me, die dat haast van nature lijkt te doen. Ik ben echter nog lang niet in staat om ‘tot ze door te dringen’, word regelmatig bespeeld, ga soms toch mee in mijn (voor!)oordeel en merk dat ik nog steeds contact met de moeilijksten vermijd, maar zoiets leer je geloof ik niet in zes weken. Daartegenover staan de mooie interacties die een open houding me soms oplevert, en die zijn behoorlijk wat waard.

Moeilijke mannen in het centrum.

3 Comments

  1. Opnieuw een interessant hoofdstuk voor je boek. Dit zijn lessen voor het leven, want moeilijke mannen (en vrouwen) zijn er overal en door met deze categorie op een ontspannen manier te leren omgaan leer je omgaan met alle andere moeilijke mensen die je nog in je leven zal ontmoeten. En die anderen, die doen ongeveer hetzelfde, alleen kunnen ze het beter camoufleren. Denk ik.
    Ik hou van je openhartige stijl.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s