Tijdens zijn loopbaan als gids heeft hij alles gebroken behalve zijn hoofd, zegt mijn opleider. Vier jaar geleden nog bracht hij zijn hele onderstel aan puin, als klap op de vuurpijl, niemand had gedacht dat hij het zou overleven. Aan het andere uiteinde van het touw bindt hij zich in. Een knappe zestigjarige met een paar felblauwe ogen in een bruin, gerimpeld gezicht, een klein gespierd lichaam in een wijde klimbroek. We zijn in Annot, tussen rotsen van draken of reuzen of pinguïns, en staan aan de voet van een veertig meter lange spleet.
‘Hebben al die ongelukken mentaal niet het een en ander aangericht?’ vraag ik hem voordat hij zijn vuisten en voeten in de spleet wurmt.
‘Nee. Eigenlijk niet.’
Met de souplesse van een twaalfjarige, of een zestigjarige die zich regelmatig thuis voelt in 8b’s, klimt hij de spleet omhoog en land vijf minuten later onaangedaan terug op de grond.
‘En jij?’ vraagt hij. ‘Hoe gaat het met jou en het ongeluk van vorig jaar?’
Ik kijk verbaasd op, want hij is de eerste opleider die erover begint. En hij is geen zacht ei. Twee dagen eerder viel een cursusgenoot uit een spleet, gezekerd uiteraard, maar door een samenloop van omstandigheden duikelde hij een vijftal meters over de rots naar beneden. Lijkbleek zat hij daarna voor ons, met grote schaafwonden en barstende pijn aan zijn ribbenkast, we speculeerden allemaal over gekneusde of gebroken ribben. ‘Ach nee’, zei de opleider in kwestie, ‘wees niet zo hypochondrisch. En al is het een gebroken rib, ik heb er zelf elf gebroken. Drie weken. Niet meer.’ Mijn cursusgenoot liep uiteindelijk onbegeleid de berg af naar zijn bus. Zelf zo taai als een oude alpinist, reed hij naar zijn woonplaats Briançon om daar drie uur later bij de eerste hulp aan te kloppen, waar ze vaststelden dat hij geen interne bloedingen had, maar eventueel wel een gebroken rib.
Ik zeg tegen mijn opleider dat het ongeluk grote impact op me heeft gehad en ik zeker nog niet de methode heb gevonden om er op duurbare wijze mee om te gaan, noch de zekerheid om mijn carrière in de bergen voort te zetten. Hij lijkt te luisteren. Ik wijd niet verder uit omdat ik niet te veel van zijn onverwachte zachte kant wil vragen en weet ondertussen zeker dat hij een van de jongens nooit had gevraagd naar het soort emotionele moeilijkheden. ‘Ga met iemand praten. Dat kan veel goed doen’, zegt hij uiteindelijk.
Annot geeft een fabelachtige omgeving vol bomen met gekke stammen en Gnijs dat boven het dorp uittorent, het dorpsplein waar jongens jeu des boules spelen en meisjes toekijken vanaf de bankjes. De spleten in het gesteente bovenin de bergen blijken een perfecte leerschool voor het klimmen op protectie. Ik ben onder de indruk van mijn cursusgenootjes, die zich links en rechts naar boven wurmen en grote aanspraak maken op hun mentale kracht. Ik zie ze elke dag een stukje groter groeien.
Omdat ik nog steeds kamp met een schouderblessure kan ik zelf niet veel meer dan het aaien van de rots en het absorberen van de omgeving. Ik zoek de draken of reuzen of pinguïns, nieuwe wegen tussen de bomen door en fantaseer over de dag waarop ik terugkom met twee schouders in correcte staat om mijn eigen mentaal te vormen. Alhoewel ik geen toekomst vol gebroken botten voor me zie, nooit hard zal worden als een oude alpinist, heb ik het gevoel dat Annot een schat voor me verborgen houdt. Ook ik kan er groot groeien.