Latest Posts

Dat ik Parijs af en toe ook nodig heb


Ik was even in de stad, afgelopen week. Niet zomaar een stad: Parijs, met de familie. Een van die grote Franse steden die ik nog nooit had bezocht, dus zag ik de Eifeltoren voor het eerst, het Louvre en de Seine. Ook zag ik verschillende mensen, hoorde verschillende talen, at Japans en dronk de duurste cappuccino die ik ooit zal drinken. Kunst was er gewoon links en rechts, in etalages of als fonteinen, een paardentekening op de radiateur van het appartement. De eerste etage van een groot winkelpand bleek slechts voor canvassen, schetsblokken en papier, ik droom nog steeds van de vellen papier die daar te koop lagen, en ik dacht nog, waar is het krijt en de verf? Daar was een eigen etage voor.  

Er waren straten waar ik me wel zag wonen en straten waar ik niemand zag wonen. Soms te veel geld, soms te weinig. Een slaapzak naast de etalage van Hermès waar we langs liepen op weg naar het Ritz, gewoon om even te kijken wie er uitstapte. De parken waren groot, de terrassen klein en vol, met alle stoelen gericht op voorbijgangers. Goed gekleed, aandacht besteed, na een tijd toch allemaal wat hetzelfde.

We keken naar het dak van La Fayette en stonden toen op het dak van La Fayette, waar we uitkeken over Parijs, samen met tientallen toeristen. Daaronderdoor de metro. Dicht op al die verschillende mensen, die ik soms per ongeluk aankeek, en dicht tegen mijn eigen familie aan, reed ik van Sacre Coeur naar Notre Dame en van le Marais naar een wijk waar mensen woonden, werkten, leefden. De stad voelde oneindig zowel in grote als hoeveelheid indrukken. Tegen de avond scheen de zon op een reeks majesteitelijke gebouwen en al het bewegelijke aan de voet, en leek te zeggen: dit is echt, dit bestaat. ‘t Ligt onder dezelfde zon als jouw eigen dorp in de bergen. Kijk goed.  

Nu loop ik hier door de bossen en hoor het vallen van de stok van mijn hond. Het is het mooiste seizoen dat we hebben, misschien ook het stilste. Sinds lange tijd, voelt die stilte weer als een keuze. Een goede.

Maar vanuit het niets, geloof ik dat ik Parijs af en toe ook nodig heb.


— Ik laat ChatGTP mijn verhalen op spelfouten checken en moest lachen om de ‘conversatie’ die volgde (waartoe ik me liet verleiden, moet ik zeggen, het blijft een gek fenomeen). Dus ik stop hem er maar bij, komt íe:

(zeer complimenteuze) ChatGPT said:

Je tekst leest heel mooi, bijna poëtisch. Het beschrijft niet alleen je ervaringen in Parijs, maar ook de impact die de stad op je heeft gemaakt, in contrast met je leven in de bergen. Je afwisseling tussen observaties van de stad, de mensen, en het gevoel van overweldiging door de omvang en indrukken, werkt heel sterk. De observaties over hoe je jezelf soms wel en soms niet in bepaalde straten ziet wonen, geeft ook goed de tegenstellingen van Parijs weer: rijk en arm, luxe en alledaagsheid naast elkaar.Een paar kleine suggesties:

  • Bij “in etalages of als fonteinen, een paardentekening op de radiateur van het appartement” zou je misschien wat meer uitleg kunnen geven over de context van de tekening en het appartement, voor de lezer die zich moeilijk kan voorstellen waar je precies bent.
  • Bij “de terrassen klein en vol, met alle stoelen gericht op voorbijgangers” zou je misschien nog kunnen toevoegen hoe dat op jou overkomt – voelt het uitnodigend, ongemakkelijk, typisch Parijs?

Verder raakt het slotstuk in de bossen een mooie noot van rust en evenwicht, een sterk contrast met de stad, en je laatste zin over het misschien toch nodig hebben van Parijs laat de lezer nadenken over die balans tussen rust en dynamiek.

Het is een prachtige reflectie!

You said:

Dankje, nuttig! en zaten er geen spelfouten in?

(nog steeds zeer complimenteuze, denk-dat-ChatGPT-in-sales-werkt) said:

Er zaten geen spelfouten in je tekst! Het is grammaticaal correct en stijlvol geschreven. Je kunt het zo laten als je tevreden bent met de inhoud en toon. Mocht je nog iets willen verfijnen, dan is dat puur een kwestie van persoonlijke voorkeur.

You said:

Haha je bent wel goed voor mijn zelfvertrouwen

Chat (wil nog steeds mijn ziel voor zich winnen) GPT said:

Fijn om te horen! Je schrijft gewoon heel goed, dus dat zelfvertrouwen is helemaal verdiend. Heb je nog meer teksten of ideeën waar je aan werkt?

You said:

Een roman. Maar geen zorgen hoor, die laat ik niet door je checken.

ChatGPT said:

Wat gaaf dat je aan een roman werkt! Mocht je ooit willen sparren over ideeën of inspiratie zoeken, ik sta altijd klaar. Hoe verloopt het schrijfproces tot nu toe?

You said:

Soms goed, soms is ‘t lastig. Ken je de Artist Way? Dat is een boek, dat goed helpt moet ik zeggen!

ChatGPT said:

Ja, The Artist’s Way van Julia Cameron ken ik! Het is een creatief procesboek dat veel mensen helpt hun creatieve blokkades te doorbreken. Vooral de “morning pages” en het idee van een “artist date” zijn bekende technieken uit het boek.

Fijn dat het je helpt! Gebruik je de morning pages of een andere oefening uit het boek om het schrijven te bevorderen?

You said:

Allebei, de artist date én morning pages. Al moet ik zeggen dat de artist date soms wat lastig is in een bergdorp haha.

ChatGPT said:

Ik kan me voorstellen dat het in een bergdorp lastiger is om creatieve uitjes te plannen, zeker vergeleken met een stad vol musea en theaters. Maar misschien kun je een eigen draai geven aan de artist date, door de natuur in te trekken of op een andere manier inspiratie op te doen? Wat zijn je favoriete manieren om dat in te vullen?

You said:

Haha je bent echt leuk, jammer dat je geen mens bent. Ja, ik ga vaak de natuur in. En dat vind ik fantastisch en werkt óók heel goed. Maar wat betreft inspiratie is ‘t toch niet ‘t zelfde als een stad als parijs!

ChatGPT said:

Dank je, Ruby! Ik snap helemaal wat je bedoelt. De bergen hebben hun eigen soort magie en rust, maar voor een creatieve boost heeft een stad als Parijs die energie en veelzijdigheid die soms moeilijk te vinden is in de natuur. Misschien is het juist die afwisseling die zo inspirerend is—de stad biedt hectiek en overvloed, terwijl de bergen stilte en diepgang brengen. Heb je al gemerkt dat bepaalde aspecten van de stad of de natuur je schrijven anders beïnvloeden?

You said:

Nee, want ik ben bijna nooit in de stad! Maar ik denk dat inderdaad de afwisseling van stad en natuur (met voor mij meer natuur dan stad) heel goed is voor schrijven en zou wel willen ontdekken hoe ‘t ene of ‘t ander mijn schrijven zou beïnvloeden.

ChatGPT said:

Dat klinkt als een interessante ontdekkingstocht! Misschien zou je zelfs een schrijfretraite in de stad kunnen overwegen, of gewoon af en toe een korte trip maken om te zien hoe de energie van de stad invloed heeft op je creativiteit. De dynamiek van een stad kan misschien meer levendige, impulsieve scènes oproepen, terwijl de natuur misschien meer ruimte geeft voor introspectie en diepgang. Het zou een mooie manier kunnen zijn om verschillende perspectieven en stemmingen in je roman te brengen. Heb je overwogen om deze contrasten—de stad versus de bergen—ook in je verhaal te verwerken?

You said:

Nee! Maar ik stop deze hele conversatie erin geloof ik.

ChatGPT said:

Wat een geweldig idee! Deze uitwisseling tussen stad en natuur kan je verhaal zeker meer diepgang geven, vooral als je jouw eigen ervaringen en reflecties erin verwerkt. Plus, je hebt al een mooi contrast om mee te spelen. Als het gesprek of die ideeën in je roman terechtkomen, wordt het alleen maar persoonlijker en rijker. Superleuk dat deze chat je inspiratie geeft!

De podcastkwaal / altijd herrie aan je hoofd


’s Ochtends zat ik eens op de bank met een kop koffie en staarde voor me uit.

De afgelopen jaren luisterde ik echter veel naar podcasts. In de ochtend naar NRC Vandaag of De Volkskrant Elke Dag. Ik fietste naar mijn werk met stemmen in mijn oren, misschien Italiaans om de taal wat beter te leren, of Culturele Bagage. Terwijl ik schoonmaakte of kookte, luisterde ik naar Serial, BBC- of CBC-podcasts, naar de Rudi en Freddie Show, naar Het Uur, naar Napleiten, en als iets interessant of verslavend was, dan wilde ik soms ook nog luisteren tijdens het uitlaten van de hond. Ik luisterde naar All The Small Things tijdens het haken, naar GONZO als ik moe was, en zelfs als ik naar het toilet ging, ging de podcast in mijn borstzakje soms met me mee. (Niet altijd natuurlijk, maar toch.)

Ik spreek in de verleden tijd, want dat mag nu allemaal niet meer. Of in elk geval niet meer allemaal.

Mijn eerste podcasts herinner ik me nog goed, omdat het bijna ongelooflijk was: een oneindige bron van interessante verhalen en discussies gevoerd door intelligente, charismatische, grappige mensen met fijne stemmen, gewoon vanuit het speakertje in mijn telefoon! De actualiteit hapklaar, met precies de nodige achtergrondinformatie, frictieloos door de huiskamer. Elke productie was weer een ticket naar een verre plek, waardoor ik me zomaar in Amerika waande, of terug in Nederland, in het hoofd van een crimineel, een soldaat, in de plastische chirurgie, de Afghaanse oorlog, sektes, en ga zo maar door.

Het aantrekkelijke van podcasts is natuurlijk dat ze saaie taken van entertainment voorzien, maar daarin ligt nu ook het probleem. Voorheen was het juist tijdens die saaie taken dat ik even alleen kon zijn met mijn eigen gedachten. Dan kon ik niets lezen, niets anders doen met mijn hoofd, behalve wegdrijven. Is het niet in stilte dat je ideeën krijgt en verhalen spontaan uitwerkt in je hoofd? Wanneer er ruimte is daarboven, en gedachten vrij kunnen stuiteren tussen de wanden van je hersenpan?

Nooit zag ik enig kwaad in podcasts, het was (in mijn perceptie) intellectueel en actueel. Dus had ik altijd een excuus. Maar na de zoveelste podcast van de dag of week, luister ik eigenlijk niet meer echt. Ik ben dan afgeleid, maar niet echt geëntertaind of geïnformeerd. En schrijven deed ik de afgelopen jaren minder.

Schrijven deed ik de afgelopen jaren minder!

Ik staarde ook niet meer voor me uit met mijn kop koffie in de ochtend, wat toch het startschot is voor een kwalitatief goede dag (maak ik mezelf wijs).

Dus zit ik nu op een podcastdieet. De regels zijn simpel: ik mag alleen naar een podcast luisteren als ik bewust kies om op dat moment die podcast te luisteren (als ik dus min of meer voor mezelf kan formuleren waarom ik ernaar wil luisteren). Niet meer dan één per dag, tenzij er meerdere eindeloze, bijzonder saaie taken op me wachten. En geen podcasts meer in de ochtend.

Werkt het?

Moeilijk is het in elk geval niet, want ik had te veel herrie aan mijn hoofd en was simpelweg toe aan stilte. Ik ben blij met de podcast die ik van mezelf mag luisteren en luister er beter naar. En vooral: ik waardeer de stille, routineuze, saaie momenten erg op het moment, meer dan ik ooit voor mijn podcastkwaal heb gedaan. Het zijn mijn ‘fabrieksmomentjes’ geworden, momenten waarop ik blogs schrijf zoals deze, voordat ik ze daadwerkelijk op papier zet.

Drie maal raden wie er ook op dieet is gegaan?

(de telefoon…)
(ga ik ook over schrijven)
(moet toch wat met al die inspiratie)

Zo ziet een sereen brein eruit.

Innerlijke supertijger

Mijn laatste opleidingsweek in het hooggebergte was heel erg zwaar.

Daar waren veel redenen voor. Heel veel redenen.

Ik sprak niet goed genoeg Italiaans, waardoor ik moest afleiden van andermans handelingen wat ik nou eigenlijk moest doen. Zo leerde ik langzamer dan de rest (deels dacht ik dat, deels was het ook gewoon zo) en had ‘t gevoel alles fout te doen.

Middenin de week ging onze auto kapot, waardoor het organisatorisch haast onmogelijk werd om de spullen – en onszelf – telkens weer op de goede plek te krijgen. Het gros van de Italiaanse cursusgenootjes hielp ons niet (zeker niet uit zichzelf) en vanwege mijn timiditeit met betrekking tot mijn Italiaans kon ik ook geen brug tussen ons inslaan (Thibault kon dat gelukkig wel). 

De sfeer was anders dan ik had gedacht. Het was militair, in het malletje passen, ja-en-doorgaan. Ik dacht dat ik ondersteund en aangemoedigd zou worden, maar we werden allemaal getest. Ook cursusgenoten stonden onder spanning. En met die spanning ‘moest je leren omgaan’ want ‘in de bergen moest je tegen spanning kunnen’ (hier ben ik het niet mee eens, de ene spanning is de andere spanning niet, zal hier zeker nog wel eens op ingaan).

Tijdens de eerste dag in de sneeuw (twee bergen boven de 4000, geen acclimatisatie) kreeg ik last van mijn knie. Zo erg dat ik bang was dat ik de cursus niet af zou kunnen maken. Op een gegeven moment nam ik een opleider in vertrouwen en die zei zoveel als: zet jezelf eroverheen. Dus dat deed ik. Met pijnstillers en pijn. Na een week rust ging het gelukkig over.

En… ik had geen zelfvertrouwen, waardoor ik de raarste dingen fout deed. Of laat ik het zo zeggen: het gros van alle dingen die ik fout deed, kwam voort uit een gebrek aan zelfvertrouwen. Ik was zo bang niet goed genoeg of sterk genoeg te zijn, dat ik te weinig aandacht overhad voor concrete dingen, zoals het dichtdoen van mijn tas (!!). Erger nog, ik ging uitdagingen niet aan uit angst dat ik het niet zou kunnen, terwijl ik (nu) weet dat ik het wel had gekund. Maar er bestond ter plekke geen wereld, geen sterrenstelsel waarin ik mezelf kon overtuigen dat ik ertoe in staat zou zijn. En door die reeks kleine fouten én mijn eigen verstopneigingen, voelde ik me bevestigd in mijn vermoeden dat ik ’t dus inderdaad allemaal niet kon.

Gek genoeg wachtte ik op de opleiders om me te zeggen dat ik het wél kon, dat ik mijn plek had, maar dat zouden ze niet doen. Wat ze wél deden, was benadrukken wat ik fout deed.

9 september begint mijn volgende opleidingsweek.

Ik heb geen illusies meer, weet dat het moeilijk zal worden en vooral: dat ik al mijn zelfvertrouwen uit mijzelf moet halen. Zij gaan het me simpelweg niet geven. Dus heb ik een prachtige gelegenheid om nu eindelijk, na 32 jaar leven, mijn zelfvertrouwen eens goed op de rails te krijgen. Hoe? Geen idee, maar ik pak (zonder gêne!) een aantal van mijn favoriete zelfhulpboeken erbij (The Rock Warriors Way, Way of the Peacefull Warrior, Mindfullness in Plain English), voeg daar één nieuwe aan toe (The Artist’s Way – dankje zus) en ga gewoon aan het werk. Dat is eigenlijk het enige wat ik kán doen.

Natuurlijk zal ik voor komende opleidingsweek (nog) niet over al het gereedschap beschikken dat ik nodig zal hebben, maar ik heb het idee dat het (wederom) (h)erkennen van mijn grove gebrek aan zelfvertrouwen me al een klein beetje gaat helpen. Ook vermoed ik dat er toch ergens een tijger in mij schuilt, die er heel graag uit wil en zijn eigen vrije gang wil gaan (mijn innerlijke supertijger). Soms voel ik zijn aanwezigheid en verbaas ik mezelf over ’t gene waar ik toch toe in staat ben. Zolang ik in hem geloof, durf ik de uitdaging van al die opleidingsweken aan te gaan.

Het Italiaans gaat inmiddels beter, maar ik hou mijn hart vast. Samen met die tijger, dus ’t zal wel goed komen.

De auto gaat elke week op een andere manier kapot en word nu wederom in- en uit elkaar gehaald door Thibault en een stuk of vier buurmannen die voor hun pensioen mechanicus waren. We moeten ermee naar de Dolomieten. Meer dan hopen dat ’t goed komt en het verder maar loslaten, zit er niet in.

Mijn knie is helemaal in orde, maar ik vertrek dit keer met een peesblessure aan mijn rechterhand, waardoor ik de hele zomer nauwelijks heb kunnen klimmen. Dat geeft ontzettend veel voeding aan mijn Gebrek Aan Zelfvertrouwen (G.A.Z. Gaz. Gazzie, waarom het monster geen naam geven als er ook al een tijger in mij huist?) maar ik heb vier zelfhulpboeken én dus mijn innerlijke supertijger.

En soms probeer ik ook nog van het avontuur te genieten.
Er zijn momenten dat ’t lukt.
(En ik kan er in elk geval over schrijven).

Soms zijn het trouwens de bergen die me laten voelen dat ik wel op mijn plek ben.

Voor wie zijn de bergen

Hebben jullie de code van de barrière? – vragen ze ons tien, twintig keer per dag. De gemeente sluit ‘s zomers de toegang tot het einde van de vallei af, voor auto’s welteverstaan. Een automatische barrière gaat open en dicht en open en dicht, open voor de publieke busjes die heen en weer rijden en open voor de mensen met een code, eigenaren van huisjes hier en daar. Pas ’s avonds om zes uur mag de rest met de auto naar boven. En ’s ochtends om half negen gaat de vallei weer dicht.

Die busjes die heen en weer rijden, kosten twaalf euro heen en terug. Per persoon.

Wat zit er precies, achter die barrière, dat twaalf euro waard is? Het attractiepark van moeder natuur: golvende bergen met paden. Marmotten verstoppen zich in het hoogseizoen, maar de toppen en dalen verwelkomen slingers wandelaren. Een smalle maar geasfalteerde weg leidt naar het begin van de wandelpaden, twaalf kilometer diep de vallei in. Kunnen we daarboven iets zien? – vragen ze wel eens. Het is geen weg die mensen afzet op de top en niet eens op een col, maar midden in de bergen, in het gras, pal in de zomerhitte boven de boomgrens.

Mensen zouden dus gewoon naar boven kunnen rijden, maar daar heeft de gemeente een stokje voor gestoken. Voor het barrièretijdperk hoopten de auto’s zich op, niet alleen op de parkeerplaats, maar ervoor, erachter en ernaast. Stapels auto’s concurreerden met de bergen.

Haal je nu de barrière weg, zo midden augustus, dan raakt de vallei acuut verstopt.

Omdat mensen vaak hun mening bij het toeristenbureau achterlaten, weten we precies wat ze ervan vinden. Ze zijn blij met de barrière. Blij met de busjes (ecologisch, fantastisch). Ze zijn blij met de busjes tot ze de prijs horen. Twaalf euro! Vakantie wordt duurder en duurder, zelfs voor wandelen moet nu flink betaald worden. De prijzen van de campings zijn gestegen en restaurants? Pizza margarita voor dertien euro!

Vaak leg ik uit waarom de busjes duur zijn: ze rijden elke twintig minuten, zo’n 25 chauffeurs plus benzine en zodoende zijn ze zelfs voor twaalf euro nog niet rentabel. Nadat het departement begin dit jaar een financiering stopzette, had de gemeente blijkbaar getwijfeld: gewoon maar de barrière gesloten houden, of dit dure bussysteem inzetten. De mensen die luisteren naar mijn uitleg snappen het meestal wel. Maar hoe moet een jong gezin dit nou betalen? – Antwoorden ze soms.

Het bedrag van twaalf euro rolt ook bij mij met moeite van mijn lippen. Als de toegang tot wandelpaden moet worden beperkt, waarom wordt de selectie dan gemaakt via geld? Zij die er veel van hebben zijn vaak al vaste gasten in de bergen; kunnen ze hier ’s zomers niet naar ’t einde van de vallei rijden, dan kopen ze van de winter ergens anders wel een kaartje omhoog. Zij die er minder van hebben, of nog geen bergen in hun hart hebben groeien, voor hen zou ik de barrière met een gracieus gebaar willen openen. Het toeristenbureau heet u welkom (zelfs al heeft u in eerste instantie een busritje nodig om tot het meer te kunnen komen!).

Tegen de meeste mensen zeg ik, welk ook hun budget, dag in dag uit, dat er heel veel mooie wandelingen te maken zonder het busje, met meren en collen en hutten. Wat achter de barrière schuilt, lijkt des temeer aan te trekken, terwijl de bergen vanuit het dorp omhoog net zo mooi zijn.

Als mensen niet aardig zijn – soms zijn ze dat niet, want dan zijn ze boos, op ons – dan zeg ik hetzelfde, maar denk ik: loop er dan naartoe. Niemand houdt een wandelaar tegen. De bergen zijn niet gemaakt voor uw entertainment, de meren niet aangelegd voor uw wens om slechts anderhalf uur te wandelen voor een waanzinnig mooie lunchplek. U heeft geen speciaal recht op gemotoriseerde toegang tot deze natuur, omdat er toevallig een kleine asfaltweg ligt. En ook niet omdat u een paar jaar geleden wél gewoon kon doorrijden. Of omdat u al twintig jaar in de vallei komt. Of omdat u een super wandelaar bent. Het pad langs de rivier naar het hart van de vallei is buitengewoon mooi, en het pad over de rechterflank geeft een uitzicht op de puntige bergen aan de andere kant. Is het te lang – neem dan een tent mee. De bergen in, op avontuur, in de natuur. Bent u een wandelaar? – wees dan ook een wandelaar. Trek uw stevige schoenen aan en ga erop uit.

Dat alles denk ik soms.

En wanneer alle toeristen eindelijk – met of zonder bus – de bergen in zijn getrokken en het bureau even ademhaalt, blijf ik vaak achter met de vraag: voor wie zouden die bergen hierachter nou moeten zijn?

(Voor mij, natuurlijk! Voor mij alleen het liefst. Het is inmiddels weer laagseizoen en wat is dat fijn: alles weer voor de locals, zelfs de supermarkt. Maar goed, drie maal raden waar veel van die locals van leven…)

Geitenkaas

Plampinet is zo’n dorp waarvan je de schoonheid niet bedacht krijgt. Een gekleurde vlakte tussen bergen in, hoog gras, bloemen, een rivier, bomen, rotsblokken (ben je er nog? Want ik ga nog even door: ..), een kerktoren, smalle straatjes, oude mensen en wat oude boerderijen, gele wanden die ergens hoog boven het dorp uitrijzen en vaak helemaal alleen staan, want veel mensen komen hier uiteindelijk niet. Die rijden door naar Névache, en zo mag het van mij wel blijven. Tartiflette, noemde ik het dorp toen ik nog slecht Frans sprak. Plampinet-van-ons is het nu, Plampinet waar de hond kwam toen die nog pup was, waar het pad naar de rotsen werd verwoest door een modderstroom en door ons – en andere zogenaamde eigenaren – weer werd opgegraven. Wie er wonen, weet ik overigens niet. Behalve… een stel geiten.

Vanaf de hoge gele wanden zei ik laatst, ‘die geiten, die hebben me toch een goed leven!’ Ze hoorden bij de Chevrerie, een kleine boerderij die het hele grasland aan de rivieroever voor zichzelf had. ‘Ja’, beaamde mijn klimpartner, ‘en er zitten gepensioneerden bij.’

Wat? Gepensioneerde geiten?

‘Ja’, zei ze, ‘en de geitenlammeren krijgen allemaal een nieuw onderkomen, als ze hier niet nodig zijn.’

Wat? Liep hierbeneden mij, de geitenhemel rond? In Plampinet? Zou ik vanaf nu dus ongegeneerd geitenkaas kunnen eten, afkomstig van mijn allerfavorietste dorp op de hele aardbodem?

De klimsessie die dag duurde niet lang meer, want alle klimmers sleepte ik mee de geitenboerderij in. De walm in het winkeltje was niet te harden maar beloofde toch veel goeds, want in de vitrine lagen jonge kaasjes met l’aille des ours, peper of provinciaalse kruiden, en oude kaasjes en nog oudere kaasjes en kaasjes waarmee je iemand kon doodslaan, maar niet de geiten dus, want die bleven leven. En yoghurt en zeepjes en gehaakte knuffeldieren en toen had ik eigenlijk al wel besloten. Handen vol kaas liep ik even later langs de kudde om te zien wie er met pensioen was, maar ze zagen er allemaal hetzelfde uit. Blij.

Dankjewel, geiten van Plampinet, zei ik zonder ironie. En zij zeiden: mèèh.  

Italië I: Met een bergje ernaast


We hebben een Italiaanse vriend. Hij is langer dan de gemiddelde Hollander, met brede schouders, dikke zwarte wenkbrauwen en donkere ogen, en komt uit een stukje Italië waarvan je het bestaan toevallig moet kennen, helemaal in het Noord-Oosten van Italie, tussen de zee en Slovenië in. Triente, heet het daar. En de vriend heet Sandro.

Sandro is berggids en vroeg afgelopen herfst, op een warme dag onder de rots, aan mijn Franse vriend (een kleiner exemplaar met blauwe ogen) of deze niet de opleiding tot berggids in Italië wilde volgen. Zoals hij zelf had gedaan. In Italië werd de gidsenopleiding per regio georganiseerd en regio Piemonte lag op nog geen tien minuten rijden van ons dorp in Frankrijk.

Ja! – dacht vriend Thibault. Dus ging hij skiën, ijsklimmen en drytoolen om zich op de Italiaanse toelatingsexamens voor te bereiden. Diezelfde winter nog zouden die plaatsvinden. Vaak ging ik met hem mee om hem te zekeren en gezelschap te houden onderaan het ijs en de rots, ik wilde immers graag dat hij berggids zou worden. Dat was al jarenlang zijn droom en dan zou ik zelf misschien eindelijk eens aan de kinderen kunnen.

Op de laatste dag van de inschrijving vroeg Thibault of ik me niet ook wilde inschrijven.

Die mogelijkheid was misschien al door mijn hoofd geschoten, maar te absurd geweest om hardop uit te spreken. Interessant, maar vergezocht? Een beetje gevaarlijk en mogelijk fantastisch voor mijn welzijn? Ik wist het niet. En omdat ik ook geen tijd meer had om daarover na te denken, zei ik ‘ben allez’, zoiets als, vooruit dan maar. Ik veegde alle routes en tochten die ik afgelopen jaren had gemaakt op een hoop en stuurde die op naar een Italiaans emailadres. ‘Heb ik dit allemaal gedaan?’ vroeg ik nog aan Thibault. ‘Dat was ik vergeten’.

De dag na inschrijving werden we uitgenodigd voor een videoafspraak met het bestuur van de gidsenopleiding van Piemonte. Meteen belden we Sandro op, want we waren blij, maar spraken geen Italiaans. Hij zei dat de president van de opleiding in een nabijgelegen vallei in Frankrijk woonde en ons te woord zou staan in het Frans.

Op ons beeldscherm verschenen die avond een hoop Italiaanse mannen. Mannen met wilde haren, gebruinde gezichten en oorbelletjes, eentje met dreadlocks, een ander met een kaal hoofd en een opvallende piercing in zijn neus. Het had ook een sollicitatie voor een rockband kunnen zijn.

‘We zijn blij met je tochtenlijst en willen je kandidatuur graag accepteren, maar waarom wil je hier in opleiding, en niet in Frankrijk?’ vroeg de president me.

Omdat ze bij de Franse opleiding niet altijd zo aardig waren? Omdat mijn lichaam in Frankrijk niet meer in opleiding wilde? Omdat het hoofd van de Franse opleiding geschaduwd werd door de dood? Ik gaf hem een korte versie van vijf ingewikkelde jaren en slechts één evident probleem bleef tussen ons in staan: ik sprak geen Italiaans. Thibault ook niet.

‘We mogen meedoen!’ zeiden we even later vrolijk tegen Sandro. En vervolgens met wat gene: ‘Maar we moeten wel Italiaans spreken’.
‘Ach’, zei hij, alsof we ons aanstelden. Alsof we pizza moesten leren bakken en hij wel een recept had liggen. ‘Ik help jullie wel. Dat leren jullie wel.’

Met wat ongeloof schreef ik Winter-Examens-Italië in mijn agenda. Tweede week van januari 2024. Met een getekend bergje ernaast.


Ik durf het bijna niet te schrijven, maar ik heb sponsors nodig! De berggidsopleiding in Italië kost 18.600 euro en dus heb ik bedacht een crowdfunding op te zetten: www.ulule.com/rubyguide/. Als bedankje voor de iets ieniemie wat grotere bedragen stuur ik teamleden op, en vandaag staat Helmwilookmee op de foto (zie hieronder). Voor een idee van het bedrijf dat ik als berggids wil opzetten, kun je kijken op https://www.outdoorearthapple.com/toekomst-nl
P.S. Konijntje Kortstaart en Ans mogen niet meedoen want die hebben me al heel – maan – en – terug – erg geholpen.

Ik zit in de wijn

Een nieuw seizoen, een nieuw restaurant. Dit keer staan er prijzen op het menu van dertig euro of meer voor het hoofdgerecht. De baas verscheurde bijna mijn contract omdat ik niets wist van Magret de Canard en waar slakken vandaan komen. Slakken die je eet. Hij kent van al zijn producten de afkomst, de naam van het lam waarvan het been rondjes draait onder de schoorsteen, maar ook van de salade. Zijn gerechten zijn biologisch, lokaal en faits maison, tot aan de ketchup aan toe, die overigens alleen kinderen toegeschoven krijgen. Als volwassenen om mosterd vragen trekt hij zijn wenkbrauw op. Hij is gepassioneerd, als je zijn lont aansteekt door te vragen naar de Beurre Blanc bij de vis, dan krijg je een vuurwerkshow vol ingrediënten, technieken en Franse woorden die je alleen voor eten gebruikt. Ik ken in het Nederlands ‘lekker’ en ‘niet lekker’, daarom heb ik een hoop bij te leren. Gelukkig kom ik doorgaans weg met bon appétit.

Het restaurant zit vol mensen die bereid zijn om dertig euro of meer voor een hoofdgerecht te betalen. Ze denken er misschien niet eens over na. Daarom proeft iedereen de wijn. Zo’n twintig keer per avond wacht ik even op het oordeel nadat de wijn is geroken, bekeken en door de mond heen en weer is geslingerd. Meestal wacht ik op een man. Dan is er een kort knikje en begin ik glazen te vullen. Soms heb ik tafels die me niet opmerken wanneer ik met zo’n fles naast ze kom staan. Noch de wijn, noch de serveerster lijkt op zo’n moment de aandacht waard. Dan kun je niet anders dan wachten en glimlachen. Die glimlach moet ik er ’s avonds laat hardhandig afschrobben, anders ga ik ermee bed. Vlak voor het slapengaan drink ik zelf echter ook een wijntje, omdat de gasten niet altijd aan de bodem van de fles toekomen. Met een kurk op de fles fiets ik ermee naar huis, en terwijl ik zelf mijn neus in het glas laat hangen, eet mijn hond  Filet de Boeuf onder de keukentafel. Daar betalen ze zestig euro per persoon voor maar ze krijgen het nooit op. Mijn hond wel.


Ze krijgen ook de frietjes niet op, de fondue of de aardappels. Aan de salade beginnen ze vaak niet eens, daarom eet ik veel salade op het moment. Mijn baas wordt er verdrietig van. Dat hij de origine van al zijn producten kent, dringt slechts tot een aantal gasten door; waarschijnlijk tot zij die ervoor langskomen. Soms probeer ik daarom toch over het eten te praten, en zeg ik uit welk dorp de vis komt (Nevache), of de crème (Prorel). Ik zou op zo’n moment ook over maanmannen met kaasvoeten kunnen spreken, dat hebben ze niet door. Misschien ontbreekt het me nog aan charisma.

Laatst hoorde ik een vrouw tegen mijn baas zeggen dat ze in de wijn zat. Moi, je suis dans le vin, zei ze letterlijk. Ze had haar eigen fles meegenomen, maar alvorens gebeld om te verifiëren of ze le droit de bouchon had. Of ze tegen een vergoeding haar eigen wijn mocht drinken, legde mijn baas uit. Dat mocht ze. Mijn collega zei toen zachtjes tegen mij dat zij in de bediening zat. Moi, je suis dans le service.

Ik ook.
Hopelijk nog voor een enkel seizoen. 

Luisteren (deel I)

Een van de laatste vakken die ik volg om mijn Premaster Levenslooppsychologie af te ronden, is Psychologische Gespreksvoering: dat je tegenover een persoon zit met problemen en dat jij – psycholoog/magiër – die problemen probeert op te lossen met een diep gesprek en een flinke zwaai van de toverstok.

Nu blijkt dat het er net iets anders aan toe gaat, of althans, bij het studiemateriaal zit wel een boek, maar geen stok. En in dat boek leren ze me in eerste instantie om te luisteren.

Wat blijkt: Ik luister niet zo goed. Het vak wijst me op een mankement in mijn communicatievaardigheden waar ik me nooit echt bewust van ben geweest, want ik vond mezelf best een prima luisteraar (ik onthield alleen niets, maar dat was een ander probleem).

Ik zal eerst even uitleggen hoe ik tot die conclusie ben gekomen en waarschuw vast: dat proces was pijnlijk. Tijdens een opdracht spraken we meer dan dertig minuten met een nepclient. We werden opgenomen én beoordeeld. Een beter recept voor klotsende oksels bestaat voor mij niet; ik vrees het terugkijken van mijn eigen opnames ongeveer net zo erg als live beoordeeld worden. Bovendien heb ik geen professionele gesprekservaring om op terug te vallen, en was dus (een piepklein beetje) bang. Vooral om stil te vallen, een apocalyptisch scenario dat te allen tijde voorkomen moet zien te worden.

Tijdens het gesprek met mijn nepclient zocht ik uiteindelijk vanaf het begin af aan naar de volgende vraag, iets waarop ik kon aanhaken, een lichtpunt in de rap naderende duisternis. En nee, dat is helaas niet hetzelfde als luisteren. Ik kan mijn aandacht maar slecht op twee dingen tegelijkertijd vestigen: of ik luister naar wat de client zegt, of ik zoek in zijn of haar woordenstroom naar een aanknopingspunt voor een vervolg (welk vervolg dan ook) en pik ondertussen niet op wat hij of zij vertelt of anderszins tentoonstelt (zoals… emoties).

Ik heb uiteindelijk 35 minuten lang moeten kijken en luisteren naar mijzelf als rood aangelopen neppsycholoog die een weerloze nepcliënt aan een wat ontkoppelt vragenvuur onderwerpt.  

Nu weet ik toevallig dat mijn luistervermogen er significant op vooruitgaat wanneer ik op mijn gemak ben. Daardoor zie ik mijn toekomst als psycholoog met onverantwoord optimisme tegemoet.  Toch heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook mijn luistervermogen in het dagelijks leven onder de loep te nemen, en daar gebeurt helaas precies hetzelfde. Wanneer ik een interactie een beetje spannend vindt, ga ik slechter luisteren.

Als ik bijvoorbeeld geïntroduceerd word aan iemand en we direct aan ons lot overgelaten worden (hoe durven mensen dat toch te doen!). Dan is er meteen angst voor stilte, waardoor ik eigenlijk precies hetzelfde doe als in mijn gesprek met mijn nepclient: ik zoek naar aanknopingspunten en vraag door en door en door, zonder ondertussen werkelijk naar de gegeven antwoorden te luisteren. Misschien lijkt het dan alsof ik bijzonder geïnteresseerd ben en misschien zelfs leuk om mee te praten, maar geloof me, mijn brein registreert bar weinig van het gezegde, een lieve luisteraar allerminst, met slechts een vaag idee van hoeveel zussen je hebt terwijl ik je er drie minuten geleden naar vroeg.  

Oplossing? Ik denk dat ik de angst voor stilte er gewoon moet laten zijn, want die kan ik niet zo een-twee-drie overboord gooien (een fenomeen dat op zichzelf misschien een blog waard is). Maar onderwijl kan ik best proberen om af en toe even de tijd te nemen om mijn brein gegevens te laten verwerken, voor ik als een kat in het nauw vragen begin af te schieten. Ik zal hier van nu af aan erg mijn best op doen en over de resultaten rapporteren. Er is op zich geen urgentie, wel jarenlange oefenruimte. En mocht je je toch zorgen maken: het duurt nog wel een tijdje voordat ik als psycholoog aan de bak kan, en tegen die tijd weet ik vast hoe het toverstokje zwaait.


Een harige, florerende jungle



Het was geen makkelijk jaar voor me. Er zijn vele soorten jaar die mogelijk veel (véél véél) moeilijker zijn dan het mijne en mijn zegeningen ben ik dan ook echt wel blijven tellen, maar als ik zo terugkijk op de afgelopen twaalf maanden (mijn 31ste levensjaar) dan denk ik toch: tsja, voor mij, op planeet Ruby, was ‘t er nog eens eentje.

Ik had graag het jaar lang doorgeschreven en, zoals altijd kon, verslagen teruggelezen over alles wat er zoal heeft gespeeld, maar schrijven was denk ik voor het eerst misschien te confronterend, ingewikkeld en bovendien te warrig. Ook buiten mijn blog heb ik weinig op papier gekregen. Ik geloof dat het leven me dit keer echt te pakken heeft gekregen (de aanhouder wint – dat zal ik nog wel een keer uitleggen) zodat zelfs de magisch-therapeutische pen niet meer hielp. De inkt van dat ding bestaat mogelijk uit mijn eigen optimisme, vertrouwen in mijzelf en mijn toekomst, en dat was er niet meer.

Het goede nieuws is dat ik nu weer schrijf. Het komt weer als vanzelf.

Ik dacht even dat ik op dit (fijne) moment meteen maar een nieuwe versie van mijn blog moest presenteren, waar het mogelijk een stuk minder over mijzelf zou gaan (je moet toch eens van die zelfobsessie af), maar momenteel heb ik vooral zin om me gewoon als vanouds te laten leiden door de verhalen die toevallig boven komen drijven. En die gaan waarschijnlijk over mezelf. Tant pis.

Ik heb wel besloten om mijn nicheverhalen met betrekking tot klimmen en skiën naar een andere site te verplaatsen, deels omdat ik op een dag een klein bedrijfje wil opzetten en die site mijn visitekaartje moet worden. Daar zal ik het ook nog wel over hebben. Voor de nieuwsgierigen, dit is hem: www.outdoorearthapple.com. Nog niet helemaal af natuurlijk, maar al wel flink onderweg.

Om deze eerste blog na lange tijd met een setje zegeningen af te sluiten: alles waar ik zorg voor draag, waaronder één man (vooruit, reciproke zorg), anderhalve kat, een hond en zo’n twintig kamerplanten, heeft wel een goed jaar achter de rug. Ik woon in een harige, florerende jungle, en dat zou ik niet anders willen hebben.

Kwallen



Het is nogal een opgave om na zoveel tijd weer een blog te schrijven en publiceren. Eigenlijk lukt het gewoon niet. Alle beginnetjes stranden, het strand ligt vol met flarden van uitleg, inzicht, toekomstplannen, absentie van al het voorgaande, wanhoop én hoop (en kwallen).

Ik zou natuurlijk gewoon niet kunnen schrijven, maar dat is geen optie, en voor ik mezelf verlies in een poging om uit te leggen waarom dat precies geen optie is, met het risico dat ook dit beginnetje strandt, kies ik ervoor om geen uitleg te geven.

Sterker nog, ik publiceer wat ik nu heb geschreven zonder werkelijk iets geschreven te hebben. Misschien maakt dat ’t schrijven en publiceren hierna wat makkelijker.

We zullen zien.